Grammatica 2A1 les 9

Welkom!

Je les gaat zo beginnen. Volg alvast de instructies hiernaast als je binnenkomt. 
Camera aan
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Je les gaat zo beginnen. Volg alvast de instructies hiernaast als je binnenkomt. 
Camera aan

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij de les grammatica woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • Toets bespreken.
  • Vragen. 

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van de les kan ik...
  • de verschillende soorten bijwoorden van elkaar onderscheiden.
  • de bijwoorden herkennen en benoemen in een zin. 

Slide 4 - Tekstslide

Theorie herhalen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
hulpwerkwoord
koppelwerkwoord
zelfstandig werkwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
wederkerend voornaamwoord
wederkerig voornaamwoord

vragend voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
betrekkelijk voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
telwoord
voegwoord
bijwoord

Slide 5 - Tekstslide

Benoem de bijwoord(en) uit de volgende zin:
Er liggen erg zieke mensen in het ziekenhuis.

Slide 6 - Open vraag

Benoem de bijwoord(en) uit de volgende zin:
Nu gaan wij heel erge problemen veroorzaken.

Slide 7 - Open vraag

Benoem de bijwoord(en) uit de volgende zin:
Als je daar rechtsaf slaat kom je in het bos.

Slide 8 - Open vraag

Benoem de bijwoord(en) uit de volgende zin:
Binnenkort gaan we met een heel kleine club op vakantie

Slide 9 - Open vraag

Keuzeborden inventariseren

Slide 10 - Tekstslide

Het bijwoord
Het verschil tussen bijwoordelijke bepaling en bijwoord:
  • Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel.
  • Een bijwoord is een woordsoort.
  • Ze zijn onveranderlijk.
  • Waar en wanneer zijn bijwoorden want het gaat om plaats en tijd.
  • Zie bladzijde 238 voor de extra bijwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Vervolg
Een bijwoord geeft vaak extra informatie:
  1. Een werkwoord.
  2. Een ander bijwoord.
  3. Een bijvoeglijk naamwoord.
  4. De plaats.
  5. De tijd.
  1. De trein rijdt snel.
  2. De trein rijdt erg snel.
  3. De erg snelle trein. 
  4. hier, er daar, ergens, nergens, waar
  5. nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, wanneer

Slide 12 - Tekstslide

Aanvulling hoofd- en bijzinnen
Naast de voegwoorden kunnen ook andere woordsoorten hoofd- en bijzinnen aan elkaar koppelen.

Voorbeeld:
De kinderen die op het schoolplein spelen, wonen in de buurt.
Aisha begrijpt niet hoe ze de oppervlakte van een driehoek moet berekenen.

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Aan de slag met:
 Opdracht 5 op bladzijde 238 + opdracht 3 op bladzijde 288.

Slide 14 - Tekstslide