7-3,4: Persoonsvorm verleden tijd sterke werkwoorden
1 / 28
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
1. kruipen
Hij ...........door een smalle buis.
Hij ...........door een smalle buis.
Slide 4 - Open vraag
2. kiezen
Ik ............. een appelvlap.
Ik ............. een appelvlap.
Slide 5 - Open vraag
3. wijzen
De kinderen ......... naar de zebra.
De kinderen ......... naar de zebra.
Slide 6 - Open vraag
4.stelen
Die meisjes...........een reep chocolade.
Die meisjes...........een reep chocolade.
Slide 7 - Open vraag
5.blazen
De scheidsrechter ...... op zijn fluit.
De scheidsrechter ...... op zijn fluit.
Slide 8 - Open vraag
6. zingen
Wat ...... jij mooi!
Wat ...... jij mooi!
Slide 9 - Open vraag
7. drinken
Wij ........ altijd samen thee.
Wij ........ altijd samen thee.
Slide 10 - Open vraag
8. houden
Hij....... erg van zijn oma.
Hij....... erg van zijn oma.
Slide 11 - Open vraag
9. zenden
Ik ........hem een ansichtskaart.
Ik ........hem een ansichtskaart.
Slide 12 - Open vraag
10. sluipen
De poes......... naar de vogeltjes.
De poes......... naar de vogeltjes.
Slide 13 - Open vraag
11. doen
Wat ....... jullie in die schuur?
Wat ....... jullie in die schuur?
Slide 14 - Open vraag
12. graven
De jongens ...... een diepe kuil.
De jongens ...... een diepe kuil.
Slide 15 - Open vraag
13. stinken
De jongen moest zich wassen, want hij......
De jongen moest zich wassen, want hij......
Slide 16 - Open vraag
14. zien
Wij ......... een mooie auto.
Wij ......... een mooie auto.
Slide 17 - Open vraag
15. verkopen
Zij ........ hun oude fietsen.
Zij ........ hun oude fietsen.
Slide 18 - Open vraag
16. houden
Ik wou dat jij je mond eens ........!
Ik wou dat jij je mond eens ........!
Slide 19 - Open vraag
17. vallen
Mijn oma ....... gisteren van de trap.
Mijn oma ....... gisteren van de trap.
Slide 20 - Open vraag
18. vergeten
Wij ......... dat we een proefwerk hadden.
Wij ......... dat we een proefwerk hadden.
Slide 21 - Open vraag
19. begrijpen
De leerlingen........ de som niet.
De leerlingen........ de som niet.
Slide 22 - Open vraag
20. klinken
........ die muziek niet prachtig?
........ die muziek niet prachtig?
