Chapitre 5, 2e klas Parler de sa santé

Chapitre 5, 2e klas:
Parler de sa santé
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Chapitre 5, 2e klas:
Parler de sa santé

Slide 1 - Tekstslide

Lichaamsdelen

Slide 2 - Woordweb

Sporten

Slide 3 - Woordweb

Vertaal: over een uur

Slide 4 - Open vraag

vertaal: partout

Slide 5 - Open vraag

être en forme
malade
grave
dangereux, dangereuse
repose-toi bien
fais attention
arrête!
vas-y
viens
c'est mieux
rater
avoir peur
gevaarlijk
in vorm zijn
het is beter
kom
bang zijn
missen, mislopen
ziek
ernstig
rust goed uit
hou op !
pas op
ga je gang

Slide 6 - Sleepvraag

essayer
bouger
bouger
attendre
apprendre à 
participer à 
facile
peut-être
sûr(e)
l'hôpital
chez le docteur
le médicament
wachten
proberen
het ziekenhuis
zeker
het medicijn
bij /naar de dokter
bewegen
bewegen
leren om
makkelijk
meedoen aan
misschien

Slide 7 - Sleepvraag

la jambe
le pied
le doigt
l'oreille v
les yeux m mv
les potes m mv
le/ la meilleur(e)
rentrer
se relaxer
téléphoner
j'ai froid
la grippe
het oor
het been
bellen
zich ontspannen
de griep
ik heb het koud
de voet
de vinger
de ogen
de beste
de vrienden
naar huis gaan

Slide 8 - Sleepvraag

faire de la natation
je me présente
le championnat
l'année dernière v
depuis
l'entrainement m
il faut
plusieurs
commencer
le soir
tout le temps
seulement
vorig jaar
zwemmen
de avond
beginnen
alleen maar
de hele tijd
ik stel me voor
het kampioenschap
sinds
je moet, het is nodig
de training
meer, meerdere

Slide 9 - Sleepvraag

Ontkenning. Hoe zet je "C'est" in de ontkenning?
A
Ce n'est pas
B
Ce ne est pas
C
C'est ne pas
D
C'n'est pas

Slide 10 - Quizvraag

In het Frans staat de ontkenning om de ...
A
persoonsvorm
B
zin
C
prullenbak
D
zelfstandige naamwoorden

Slide 11 - Quizvraag

Ik koop nooit nieuwe kleren.
A
Je n'achète plus de nouveaux vêtements.
B
Je achète pas encore de nouveaux vêtements.
C
Je n'achète rien de nouveaux vêtements.
D
Je n'achète jamais de nouveaux vêtements.

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb het nog niet gedaan.
A
Je ne l'ai jamais fait.
B
Je l'ai plus fait.
C
Je ne l'ai rien fait.
D
Je ne l'ai pas encore fait.

Slide 13 - Quizvraag

Ik wil geen koffie meer.
A
Je veux pas encore de café.
B
Je ne veux jamais de café.
C
Je ne veux rien de café.
D
Je ne veux plus de café.

Slide 14 - Quizvraag

Ik zie niets op tafel.
A
Je ne vois rien sur la table.
B
Je vois pas encore sur la table.
C
Je ne vois plus sur la table.
D
Je ne vois jamais sur la table.

Slide 15 - Quizvraag

Ik eet nooit chocolade.
A
Je ne mange plus de chocolat.
B
Je mange pas encore de chocolat.
C
Je ne mange rien de chocolat.
D
Je ne mange jamais de chocolat.

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent 'ne pas' in het Frans?
A
geen
B
niets
C
niet
D
nooit

Slide 17 - Quizvraag

Hoe gebruik je 'ne rien'?
A
betekent niets
B
betekent geen
C
betekent niet
D
betekent nooit

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent 'ne jamais'?
A
ook
B
soms
C
nooit
D
altijd

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent 'ne plus'?
A
altijd
B
niet meer
C
nog
D
meer

Slide 20 - Quizvraag

Welke is een voorbeeld van ontkenning?
A
Ik begrijp het niet.
B
Ik heb het.
C
Ik weet het.
D
Ik begrijp het.

Slide 21 - Quizvraag