39_les3

NEDERLANDS - HOO
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

NEDERLANDS - HOO

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
  • Heb je 10 minuten gelezen in je leesboek. 
  • Kun je een aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord juist in de zin invullen. 

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
  • 10 minuten lezen / huiswerkcontrole
  • Uitleg: Hun/hen + Opdracht 1 + 2, blz. 30+31 bespreken
  • Uitleg: aanwijzend voornaamwoord + vragend voornaamwoord + persoonlijk voornaamwoord + 
  • Werken aan opdracht 3 + 4
  • Tijd over? Samen opdracht 5
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

HUISWERK
Bespreken opdracht 1,  blz. 30
1. mijn = bez.vnw  haar = bez.vnw
2. je = pers.vnw, onze = bez. vnw
3. m'n = bez. vnw, zijn = bez.vnw (wat is filatelie?) 
4. hun = pers.vnw , hun = bez.vnw
5. ik = pers.vnw, jou = pers.vnw 
6. Het = pers.vnw, me = pers. vnw, je = pers.vnw


Slide 4 - Tekstslide

HUISWERK
Bespreken opdracht 2,  blz. 31
HUN en HEN zijn nooit onderwerp: HUN hebben dat gedaan! 
Ik geef aan hen een brief: mv met vz = hen / Ik stomp hen (hen = lv)
Ik geef hun een brief : mv zonder vz = hun / Hun brief werd nooit gelezen (bez.vnw)
1. hun, hun
2. hen
3. hen 
4. hun, hun


Slide 5 - Tekstslide

Aanwijzend/Vragend voornaamwoord
  • aanwijzend voornaamwoord wijst een mens dier of ding aan
  • woorden als: deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), zelf, hetzelfde, dezelfde

  • vragend voornaamwoord staan aan het begin van een vraag
  • 4 woorden: wie, wat, welke en wat voor
  • Let op! waar, waarheen, wanneer en hoe zijn geen vragend voornaamwoorden! 

Slide 6 - Tekstslide

Opdrachten
Maak  opdracht 3 + 4, blz. 31


Tijd over? Doen we opdracht 5 samen! 
timer
7:00

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk + volgende les
Huiswerk  volgende les (in Magister): 
Grammatica H1 WS Opdracht 3 + 4 (blz. 31)

Volgende les gaan we aan de slag met: 
Grammatica WS: Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord


Slide 8 - Tekstslide

Op zondagmorgen is Emma slaperig. Bij welk zinsdeel hoort slaperig?
A
naamwoordelijk gezegde
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 9 - Quizvraag

Ik twijfel over mijn kledingkeuze.
Wat voor zinsdeel is 'over mijn kledingkeuze'?
A
BIjwoordelijke bepaling
B
Voorzetselvoorwerp

Slide 10 - Quizvraag

Jurre kwam blij uit de kantine.
Wat is 'uit de kantine'?
A
bijwoordelijke bepaling
B
voorzetselvoorwerp

Slide 11 - Quizvraag

Een workaholic is getrouwd met zijn werk
Wat voor gezegde bevat deze zin?

A
naamwoordelijk
B
werkwoordelijk

Slide 12 - Quizvraag