2 vmbo-kgt 5.3 Erfelijkheid en evolutie: Variatie in genotypen

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.3 Variatie in genotypen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 Erfelijkheid en evolutie
5.3 Variatie in genotypen

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we vandaag doen?
herhaling vorige les: 5.2 Chromosomen en genen
leerdoelen vandaag
nieuwe theorie: 5.3 Variatie in genotypen
zelf aan de slag
herhalen leerdoelen

Slide 2 - Tekstslide

heeft een lichaamscel van een mens 46 chromosomen?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens
A
15
B
23
C
30
D
46

Slide 4 - Quizvraag

verandert bij celdeling de informatie voor erfelijke eigenschappen?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer kom het genotype van een baby tot stand?
A
bij de vorming van een eicel
B
bij de bevruchting van de eicel
C
bij de geboorte van de baby

Slide 6 - Quizvraag

John heeft veel getraind. Zijn spieren zijn dikker geworden. Wat is er bij John veranderd?
A
alleen zijn fenotype
B
alleen zijn genotype
C
zowel zijn genotype als fenotype

Slide 7 - Quizvraag

Hugo en Kevin hebben een discussie over erfelijke informatie. Hugo zegt: "je genotype verandert als je ouder wordt"
Kevin zegt: "de info voor je oogkleur bevindt zich alleen in de cellen van je oog".
Wie heeft of wie hebben gelijk?
A
alleen Hugo heeft gelijk
B
Alleen Kevin heeft gelijk
C
Hugo en Kevin hebben geen van beiden gelijk.
D
Hugo en Kevin hebben allebei gelijk

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

samengevat:
- genotype: de informatie op het DNA voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme.

- fenotype:de eigenschappen die een organisme heeft, zoals het uiterlijk.
(genotype + invloeden uit het milieu)

Slide 10 - Tekstslide

Je genotype blijft je hele leven hetzelfde.

Je fenotype kan steeds veranderen.

Slide 11 - Tekstslide

Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen.
De chromosomen van elke cel bevatten de informatie voor al deze erfelijke eigenschappen.

Een gen is een deel van een chromosoom met de informatie voor 1 erfelijke eigenschap.
Alle genen in een celkern vormen samen het genotype van een organisme.

Slide 12 - Tekstslide

De kern van de zaadcel bevat 23 chromosomen van de vader. De kern van de eicel bevat 23 chromosomen van de moeder.
De kern van de bevruchte eicel bevat 46 chromosomen.

Van elk chromosomenpaar is 1 chromosoom afkomstig van de vader en 1 van de moeder.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

leerdoelen vandaag
Aan het einde van de les:
- kun je omschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
- kun je omschrijven wat een mutatie is.

Slide 15 - Tekstslide

Inleiding
In een lichaamscel komen chromosomen in paren voor en in een geslachtscel enkelvoudig.

Bij geslachtscellen komen veel verschillende genotypen voor.

Slide 16 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Je vader en je moeder hebben niet dezelfde eigenschappen.
Je vader kan bijvoorbeeld steil haar hebben en je moeder krullend haar.

Bij de bevruchting krijg je van elke ouder 1 chromosoom. Daardoor kan de informatie op de 2 chromosomen van een paar verschillend zijn.
Het ene chromosoom bevat bijvoorbeeld de informatie voor steil haar, het andere voor krullend haar.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

De 2 chromosomen van een paar bestaan uit dezelfde genen. Dat zie je aan de breedte van de gekleurde streepjes: die is gelijk.

De informatie van de 2 genen kan verschillen.
Dat zie je aan de kleur van de streepjes: die kan gelijk zijn of verschillend.

Slide 19 - Tekstslide

Bij sommige mensen hebben beide chromosomen van een paar het gen voor steil haar.

Bij anderen bestaat het paar uit 2 genen voor krullend haar.

En er zijn ook mensen die 1 gen hebben voor steil haar en 1 gen voor krullend haar.

Slide 20 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Welk gen van een paar in een geslachtscel terechtkomt, hangt af van het toeval.
Er zijn veel verschillende mogelijkheden. Dat geldt voor de vader en voor de moeder.

Hierdoor heeft de nakomeling een andere combinatie van genen dan de ouders.
De nakomeling heeft een ander genotype dan de ouders.
Ook broers en zussen hebben verschillende genotypen.

Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat bij de nakomeling variatie in genotypen.
Daardoor verschillen ook de fenotypen.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Het DNA in een chromosoom kan beschadigd raken, bijvoorbeeld bij de celdeling. Daardoor verandert de informatie voor een erfelijke eigenschap.

Zo'n plotselinge verandering van het genotype heet een mutatie. Bij een mutatie zijn 1 of meer genen gemuteerd (veranderd).

Slide 23 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Een organisme waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype, noem je een mutant.

Een voorbeeld van een mutant is een albino. Bij een albino is het lichaam niet in staat om pigment (kleurstof) te vormen. Daardoor zijn de haren en de huid erg bleek. Albino's komen zowel bij mensen als bij dieren voor.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Door sommige soorten straling kunnen in je lichaam mutaties ontstaan (bijvoorbeeld radioactieve straling, uv-straling  en röntgenstraling).

Ook als je met bepaalde chemische stoffen in aanraking komt, ontstaan vaker mutaties (bijvoorbeeld asbest of stoffen in sigarettenrook).

Slide 26 - Tekstslide

Straling en chemische stoffen zijn voorbeelden van mutagene invloeden.

Mutageen betekent dat het een mutatie kan veroorzaken.

Slide 27 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Soms vinden mutaties plaats in genen die de celdeling regelen. Hierdoor kan een cel zich ongeremd gaan delen. Er ontstaat dan een gezwel of tumor.

Sommige tumoren groeien langzaam en zijn niet ernstig. Maar er zijn ook tumoren waarbij de cellen zich snel delen en de tumor hard groeit. Dit heet kanker.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

5.3 Variatie in genotypen
Cellen van de tumor kunnen terechtkomen in het bloed.
Deze cellen worden meegevoerd en komen in andere lichaamsdelen terecht.
Daar ontstaan dan weer nieuwe tumoren.
Dit heet uitzaaiing.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

5.3 variatie in genotypen
Mutagene invloeden kunnen ook kankerverwekkend zijn.

Teveel uv-straling van de zon op de huid bijvoorbeeld vergroot de kans op huidkanker.
Stoffen in sigarettenrook vergroten de kans op longkanker.

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

VRAGEN??

Slide 35 - Tekstslide

zelf aan de slag
5.3 Variatie in genotypen: lees de tekst en maak de opdrachten:

opdracht 1 t/m 4 maken
(vanaf blz. 125)

Slide 36 - Tekstslide

herhalen leerdoelen
Aan het einde van de les:
- kun je omschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.
- kun je omschrijven wat een mutatie is.

Slide 37 - Tekstslide