7.1 en 7.2 massamedia

Massamedia
Paragraaf 7.1:
Beeldvorming door de media

Uitleg.....

12:15 pauze
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Massamedia
Paragraaf 7.1:
Beeldvorming door de media

Uitleg.....

12:15 pauze

Slide 1 - Tekstslide

Huiswerk controle
hoofdstuk 5 opgaven 1 t/m 15
HW AFGELOPEN woensdag was van 4.1: opgaven 2 - 3- 4- 9 - 13 van 4.2 opgaven 5-6-7-8-12-14-15 Degenen die dit niet af hadden woensdag moeten dit vandaag ook hebben gemaakt.


Wie hadden dit niet af woensdag?

- Ranjot

- Vanity

- Joy

- Batsieba - youssra

- Lina (bijna af) - Dya-Dyi (bijna af) - Wahib (bijna af) - Liam (bijna af) - Melle (bijna af)




- Shaïstah en Deshanti moet ik nog controleren vandaag.

Slide 2 - Tekstslide


Leerdoelen 
Aan het eind van deze les kan je:
  1. Uitleggen welke invloed de media hebben op beeldvorming.
  2. Minimaal 3 voorbeelden geven van vooroordelen en stereotypen die door de media kunnen ontstaan.

    Slide 3 - Tekstslide

    Hebben de media volgens jou veel of weinig macht? Leg uit.

    Slide 4 - Open vraag


    Socialiserende functie van media
    In hoofdstuk 3 ging het over functies van de media voor het individu (= jij als persoon) en voor de maatschappij/samenleving.

    Eén van die functies voor de maatschappij = cultuuroverdracht = overdragen van cultuur.
    Dit noemen we de socialiserende functie van de media.
    Socialisatie = het aanleren van waarden, normen en andere kenmerken die er binnen een samenleving bestaan.

    Je kan zeggen dat de media dus 'opvoeden'. Ze bepalen voor een groot deel wat we weten en hoe we denken over gebeurtenissen in de wereld, over personen en groepen mensen.

    Slide 5 - Tekstslide

    Beeldvorming
    We zeggen ook wel dat de media invloed hebben op onze beeldvorming.
    Bijvoorbeeld: door programma's over maatschappelijke kwesties, zoals gokverslaving of prostitutie. Of als in een serie twee populaire acteurs een homoseksuele relatie krijgen, dan beïnvloed dat misschien de manier waarop er over homoseksueel gedrag wordt gedacht.

    In hoofdstuk 4 ging het erover dat media niet altijd een compleet beeld geven van de werkelijkheid. Nieuws wordt geselecteerd en ook journalisten hebben uiteindelijk hun eigen 'bril' waarmee ze naar de wereld kijken (denk aan selectieve perceptie en referentiekader).

    Zo onstaan er makkelijk vooroordelen en stereotypen.

    Slide 6 - Tekstslide

    Lees bron 11 hiernaast (of blz. 77 in je boek). Is hier sprake van beeldvorming? Leg uit.

    Slide 7 - Open vraag

    Vooroordeel
    = een oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten goed kent.

    Bijvoorbeeld: Dat meisje zal wel dom zijn, want ze is blond.


    Stereotype
    = een vaststaand beeld van een groep mensen waarbij één kenmerk sterk overdreven wordt.
    Bijvoorbeeld: 'Dikke mensen zijn gezellig' of 'oude mensen zeuren'.

    Slide 8 - Tekstslide

    Paar voorbeeldenvan vooroordelen en stereotypen die door de media kunnen ontstaan
    • Veel films en series over relaties hebben een happy end. Maar in het echt eindigen veel huwelijken in een echtscheiding.
    • In tijdschriften en reclamefolders zie je vooral mooie, slanke fotomodellen. Maar de foto's worden bijna altijd bewerkt.
    • In series, films, maar vooral in reclames, zie je veel stereotypen over mannen en vrouwen. Mannen interesseren zich voor auto's, vrouwen zijn allen bezig met make-up. We noem dit ook wel rolpatronen.

    Slide 9 - Tekstslide

    Leg in je eigen woorden uit wat een rolpatroon is. Geef er een duidelijk voorbeeld bij (een ander voorbeeld dan in de LessonUp).

    Slide 10 - Open vraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Vrouwen houden van mode, mannen niet."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 11 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Jasper (21) weet alles van hamburgers, want hij is in Amerika geweest."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 12 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Mannen zijn vaker betrokken bij auto-ongelukken dan vrouwen."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 13 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Computerfanaten hebben een hekel aan sport."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 14 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Yassine (15) haalt hoge cijfers, hij zal wel elke dag tot 's avonds laat studeren."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 15 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.
    "Profvoetballers die veel geld verdienen, hebben veel kapsones."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 16 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Mensen die roken, worden niet oud."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 17 - Quizvraag

    Geef bij de volgende uitspraak aan of het gaat om een stereotype, een vooroordeel of een feit.

    "Waar twee vechten, hebben twee schuld."
    A
    Stereotype.
    B
    Vooroordeel.
    C
    Feit.

    Slide 18 - Quizvraag


    Leerdoelen check:

    1. Leg uit welke invloed de media hebben op beeldvorming.
    2. Geef minimaal 3 voorbeelden van vooroordelen en stereotypen die door de media kunnen ontstaan.

      Slide 19 - Tekstslide


      Leerdoelen 
      Aan het eind van deze les kan je:
      1. De 5 beïnvloedingstheorieën over beïnvloeding van de media noemen.
      2. Uitleggen wat die 5 theorieën zijn/hoe ze werken.
      3. 'Mediawijs' naar de media kijken.

        Slide 20 - Tekstslide

        Massamedia
        paragraaf 7.2:
        Beïnvloedingstheorieën
        (van de media)

        Uitleg.....
        +
        Zelfstandig werken 

        Slide 21 - Tekstslide

        Beïnvloedingstheorieën
        In hoofdstuk 7.1 ging het erover dat media invloed hebben op onze beeldvorming. Natuurlijk neemt niet iedereen zo maar waarden, normen, vooroordelen en stereotypen over van de media. Maar hoe groot is de invloed van media dan wel?
        Wetenschappers denken daar heel verschillend over. In dit hoofdstuk worden vijf beïnvloedingstheorieën besproken:
        • De injectienaaldtheorie
        • De multiple-step-flowtheorie
        • De media als betekenisverlener
        • De theorie van de selectieve perceptie
        • De agendatheorie

        Slide 22 - Tekstslide


        Injectienaaldtheorie
        "Druppeltje voor druppeltje spuit de media ons vol met ideeën. Het publiek neemt de boodschap van media heel makkelijk (letterlijk) over"

        Bij deze theorie spelen de begrippen manipulatie en indroctinatie een belangrijke rol.

        Manipulatie =
        Geven van vervormde informatie zoals het weglaten of vervormen van feiten zonder dat het publiek dit merkt.

        Indoctrinatie =
        Voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek.

        Slide 23 - Tekstslide


        Multiple-step-flowtheorie
        Niet de media zelf, maar bepaalde mensen in de media hebben invloed. Zij worden ook wel opinieleiders genoemd = mensen met een sterk gezag, die invloed hebben op anderen.
        Hun mening wordt vaak overgenomen door mensen die naar hun programma's kijken

        Multiple-step is letterlijk... Meerdere stappen. De invloed van de media verloopt via stappen (media - opinieleider - publiek)

        Slide 24 - Tekstslide


        Media als betekenisverlener
        Media zijn niet alleen communicatie-middelen, maar hebben een betekenis voor de ontvangers en gebruikers.
        Bijvoorbeeld: mensen hebben behoefte aan informatie en amusement en daarom gebruiken mensen media.

        Op lange termijn wordt de invloed van media sterker omdat ze via het bieden van informatie en amusement normen en waarden overgedragen.

        Slide 25 - Tekstslide

        De theorie van de selectieve perceptie
        In hoofdstuk 4 ging het over de selectieve perceptie van journalisten bij het geven van informatie.

        Deze theorie gaat juist over de macht van de mediagebruikers zelf.

        Het referentiekader bepaalt welke informatie wel of niet bekeken wordt. 

        Slide 26 - Tekstslide


        Agendatheorie
        De media bepaalt niet wát mensen denken, maar waarover we denken en met elkaar praten, dus welk onderwerp bij mensen 'op de agenda staat'.
        Bijvoorbeeld: Temptation Island, als daar iemand is vreemd gegaan, wordt daar de volgende dag op school/werk over gepraat.

        Ook op de politieke agenda hebben de media invloed: politici horen, zien en lezen dingen waar ze iets aan kunnen doen.

        Slide 27 - Tekstslide

        "Je ziet wat je wilt zien en je hoort wat je wilt horen." Bij welke beïnvloedingstheorie van de media hoort deze uitspraak? Leg je antwoord uit.

        Slide 28 - Open vraag

        Beïnvloedingstheorieën
        Over de beïnvloedingstheorieën is ook discussie:
        • Er is niet één theorie de beste!!! Bij de ene mediagebruiker past de ene theorie beter en bij de andere mediagebruiker past een andere theorie weer beter.
        • Over de injectienaaldtheorie wordt verschillend gedacht. Sommige mensen vinden dat kijkers helemaal niet zo makkelijk te beïnvloeden zijn, terwijl tegelijkertijd is gebleken dat films, reclames, series en games veel invloed hebben op jongeren.



        Vaak kun je ook meerdere theorieën naast elkaar gebruiken.

        Slide 29 - Tekstslide

        Koppel de juiste beschrijving (links) aan de juiste theorie (rechts).
        Je kan de antwoorden slepen.
        Injectienaaldtheorie
        Theorie van de selectieve perceptie
        Multiple-step-flowtheorie
        Agendatheorie
        Theorie die laat zien dat de media weinig invloed hebben op de manier waarop mensen denken, maar veel invloed op de onderwerpen waarover we denken.
        Theorie die  laat zien dat de media veel directe invloed hebben op het doen en laten van mensen.
        Theorie die laat zien dat de media alleen directe invloed hebben op mensen via gezaghebbende personen.
        Theorie die laat zien dat de media alleen invloed hebben op datgene wat mensen willen horen of zien.

        Slide 30 - Sleepvraag

        Mediawijsheid = dat je voorzichtig en kritisch omgaat met media


        Stel jezelf de volgende vragen:
        1. Hoe betrouwbaar is deze informatie?
        2. Hoe ga je om met persoonlijke gegevens? Bijvoorbeeld op TikTok of instagram.
        3. Bekijk en lees meer dan één nieuwssite of krant. Dan kan je beter een eigen mening vormen.
        4. Wat is de 'kleur' van de krant, tijdschrift, zender? Want zij brengen vooral informatie die bij hun doelgroep/identiteit past.

        Slide 31 - Tekstslide

        Waarom is het belangrijk dat je de 'kleur' van een massamedium kent? Gebruik in je antwoord het begrip 'objectiviteit'.

        Slide 32 - Open vraag


        Leerdoelen check:
        1. Welke 5 beïnvloedingstheorieën over beïnvloeding van de media zijn er.
        2. Leg uit wat die 5 theorieën zijn/hoe ze werken.
        3. Hoe kan je 'mediawijs' naar de media kijken?

        Slide 33 - Tekstslide

        Uitdelen samenvatting media hoofdstukken 4 - 5 en 7 

        Slide 34 - Tekstslide

        ZELFSTANDIG WERKEN IN BOEK TOT 13:25
        Maken van 7.1 en 7.2 opgaven:
        1 t/m 4 pagina 77
         5 t/m 9 pagina 79
        11 en 12 pagina 81
        14 en 15 pagina 82

        CONTROLE: om 13:25
        Niets/Weinig gedaan = 15:10 komen werken!!!!!


        Slide 35 - Tekstslide

        Controle

        Slide 36 - Tekstslide

        Gebruik dit bericht voor de volgende twee vragen.

        Slide 37 - Tekstslide

        Welke beïnvloedingstheorie past bij het verhaal over de uitzetting van Nola in de serie SpangaS? Leg je antwoord uit.

        Slide 38 - Open vraag

        Word jij door deze gebeurtenis beïnvloed? JA/NEE, want...

        Slide 39 - Open vraag