3V chapitre 3 Bron C futur simple

Les objectifs de ce cours
    Je connais la grammaire C du chapitre 3
    je travaille sur les exercices du chapitre 3
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 35 min

Onderdelen in deze les

Les objectifs de ce cours
    Je connais la grammaire C du chapitre 3
    je travaille sur les exercices du chapitre 3

Slide 1 - Tekstslide

Le futur simple
  • Om uit te leggen dat iets zal gaan gebeuren
  • In het Nederlandse gebruik je: zullen

       "Morgen zal ik vrij hebben: dan is het zaterdag"
       "Demain je serai libre: ce sera samedi"

Slide 2 - Tekstslide

Le futur simple - stappenplan
regelmatige ww er, ir, re
       1 - bepaal wat het hele werkwoord is
       2 - eindigt deze op een 'e' haal deze er dan af
       3 - plak de juiste uitgang van de futur er achter
     

Slide 3 - Tekstslide

Le futur simple - de uitgangen
Werkwoorden op ir        - op er                   -op re
Je               choisirai          mangerai             prendrai
Tu               choisiras         mangeras            prendras
Il/elle/on  choisira           mangera              prendra
Nous         choisirons      mangerons         prendrons
Vous          choisirez         mangerez           prendrez
Ils                choisiront      mangeront          prendront

Slide 4 - Tekstslide

Le futur simple: onregelmatige ww.
  • Bij deze ww. is de stam onregelmatig. Leer deze stam uit je hoofd.
  1. être - je serai
  2. avoir - j'aurai
  3. faire - je ferai
  4. aller - j'irai
  5. pouvoir - je pourrai
  6. vouloir - je voudraiai
  7. venir - je viendrai
  8. devoir - je devrai

Slide 5 - Tekstslide

Quiz

Slide 6 - Tekstslide

Exercice: in welke tijd staat de zin:
Monique et Christian sont repartis à Strasbourg
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 7 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
À Noël nous pourrons partir faire du ski si tu veux
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 8 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
Mais nous avons des invités à Noël!
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 9 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:
Salut! Je vais partir maintenant à la maison
A
de présent
B
de futur simple
C
de passé composé
D
de futur proche

Slide 10 - Quizvraag

Verbes en -ir
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je partirai
B
Je partais
C
Nous partiron
D
Nous partirons

Slide 11 - Quizvraag

Verbes en -er
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Nous parlerons
B
Il parlait
C
Je chanterais
D
Je chanterai

Slide 12 - Quizvraag

Verbes en -re
Welke vormen zijn correct van de futur simple?
A
Je vendrai
B
Nous vendrons
C
Elle vendrai
D
Ils vendront

Slide 13 - Quizvraag

Verbes irréguliers
Welke vormen zijn correct?
(kies 2)
A
Un jour, je serais architecte
B
Tu viendras?
C
A Noël nous auron de la dinde (kalkoen)
D
Vous n'aurez plus faim après ce repas

Slide 14 - Quizvraag

Futur simple
  • wanneer gebruik je de futur simple?
  • wat zijn de uitgangen van de futur simple?
  • vervoegen : welke stappen neem je?
  • welke onregelmatige werkwoorden zijn er?

Slide 15 - Tekstslide

Travaillez sur les exercices
  • Commencez avec les exercices de la semaine:
     révise + 13-14-16d-18

In 14a moet je de futur proche gebruiken: de volgende slides leggen het nog eens uit. Maak ook de réviseopdracht aan het begin van Bron C over de futur proche.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

je - regarder (futur proche)
A
je vais regarder
B
je vas regarder
C
je regardera
D
je regarderai

Slide 19 - Quizvraag

ils - avoir (futur proche)
A
ils font avoir
B
ils avoirent
C
ils vont avoir
D
ils sommes avoir

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Tekstslide

Travaillez sur les exercices
  • Commencez avec les exercices de la semaine:
       13-14-16d-18


Slide 22 - Tekstslide