VZ VM2B M4 Les 4+5 Voeding en vertering 2.5 Gezonde voeding

VZ VM2B M4 Mens en Voeding

Les 4+5 Voeding en vertering
2.5 Gezonde voeding
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

VZ VM2B M4 Mens en Voeding

Les 4+5 Voeding en vertering
2.5 Gezonde voeding

Slide 1 - Tekstslide

2.5 Gezonde voeding
Leerdoel 8. Je kunt met de Schijf van Vijf adviezen voor een gezonde voeding geven.
Leerdoel 9. Je weet wat een gezond gewicht is en welke keuzen daaraan kunnen bijdragen.
Leerdoel 10. Je kunt mogelijke oorzaken en gevolgen van eetstoornissen noemen en enkele voorbeelden geven.


Slide 2 - Tekstslide

Gezonde voeding
Goede voeding is nodig voor een goede gezondheid. Je lichaam gebruikt de voeding als bouwstof, brandstof, reservestof en/of beschermende stof. Al deze functies samen bepalen hoeveel en welke voeding je nodig hebt.

Variatie is belangrijk, net als veiligheid van het voedsel.

Slide 3 - Tekstslide

De schijf van vijf
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over goed en gezond eten. Een hulpmiddel is de Schijf van Vijf: vijf vakken met voedingsmiddelen die je dagelijks nodig hebt. Elk vak staat voor een productgroep. Elke productgroep heeft voordelen voor je gezondheid en levert een belangrijke voedingsstof:
• groen: vooral vitaminen
• geel: vooral vetten
• roze: vooral eiwitten
• oranje: vooral koolhydraten
• blauw: vooral water

Slide 4 - Tekstslide

De schijf van vijf

Slide 5 - Tekstslide

Voedingsadviezen
Maar de producten in de vakken leveren ook andere voedingsstoffen. Zo zitten in vetten ook vitaminen. Voedingsvezel vind je vooral in de vakken groen en oranje. Mineralen komen in alle vakken voor.

Als je elke dag iets uit elk vak neemt, krijg je alle voedingsstoffen binnen die je lichaam nodig heeft. Uit de grote vakken moet je meer nemen dan uit de kleine vakken. De grote vakken bevatten alleen plantaardige voedingsmiddelen. Het roze vak bevat dierlijke en plantaardige producten. In het gele vak vind je vooral plantaardige oliën en vetten.

Slide 6 - Tekstslide

Voedingsadviezen

Slide 7 - Tekstslide

Veiligheid
Gezond eten is belangrijk voor je gezondheid. Het is ook belangrijk dat je veilig voedsel eet. Voedsel kan besmet zijn met bacteriën of andere ziekteverwekkers. Je kunt dan een voedselvergiftiging oplopen.
Voedselvergiftiging is een infectie. Je krijgt voedselvergiftiging van voedsel dat besmet is met chemische stoffen of ziekteverwekkers, zoals bacteriën. Vaak heb je dan last van overgeven en diarree.
Voedsel kan ook bederven door bacteriën of schimmels. In de koelkast of diepvries kunnen bacteriën en schimmels niet goed groeien. Daardoor bederft voedsel minder snel.


Slide 8 - Tekstslide

Veiligheid
Mensen die werken in een keuken, moeten schoon en netjes werken. Zo voorkomen ze dat mensen voedselvergiftiging krijgen. 

De regels zijn:
• Werk met schone handen.
• Laat geen etensresten liggen.
• Maak tussendoor alles goed schoon.
• Bewaar eten in de koeling.


Slide 9 - Tekstslide

Wat is een voedselvergiftiging?
A
een vergiftiging door schoon werken
B
een infectie door besmet voedsel

Slide 10 - Quizvraag

Wat kun je het beste eten?

A
Kwark
B
Appel
C
Kipfilet
D
Boterham

Slide 11 - Quizvraag

Leerdoel 8. Je kunt met de Schijf van Vijf adviezen voor een gezonde voeding geven.

  •  Eet gevarieerd.
– Eet elke dag iets uit elk vak.


Slide 12 - Tekstslide

  • Vijf adviezen:
– Eet veel groente en fruit.
– Gebruik zachte en vloeibare vetten.
– Eet meer plantaardig en minder vlees.
– Eet vooral volkoren.
– Drink dranken zonder suiker.

  • Voor producten met veel zout, veel suiker of veel vet geldt: niet te veel en niet te vaak.

Slide 13 - Tekstslide


  • Ga veilig met voedsel om.
– Voedsel kan bederven door bacteriën en schimmels.
– Voedselvergiftiging: een infectie door voedsel dat besmet is met chemische stoffen of ziekteverwekkers.

  • Regels voor werken met voedsel:
– Werk met schone handen.
– Laat geen etensresten liggen.
– Maak tussendoor alles goed schoon.
– Bewaar eten in de koeling.

Slide 14 - Tekstslide

Adviezen voor gezonde voeding

Slide 15 - Tekstslide

Verwerking
Maak: 
Thema 2 Voeding en vertering
basisstof 5 Gezonde voeding
pagina 113 t/m 119 van je boek 

Schrijf je huiswerk in je planner bij volgende week (week 23)!
Start daarna met het maken van de verwerkingsopdrachten.

Slide 16 - Tekstslide

Energie
Een groot deel van je voedsel gebruik je als brandstof. Brandstof geeft je lichaam energie. De hoeveelheid energie in voedsel wordt aangegeven in kilojoule (afgekort: kJ). Een Marsreep levert ongeveer 1000 kJ energie, een appel ongeveer 300 kJ.
Een andere eenheid voor de energie in voedsel is de kilocalorie (kcal). Iemand die praat over ‘calorieën’ in voedsel, heeft het dus eigenlijk over kilocalorie.

Je kunt de eenheden naar elkaar omrekenen: 1 kcal = 4,2 kJ


Slide 17 - Tekstslide

Hoeveel energie je per dag nodig hebt, verschilt van persoon tot persoon. Het hangt onder andere af van je geslacht, je lichaamsgrootte, je lichamelijke inspanning en je leeftijd. Gemiddeld hebben jongens (mannen) meer energie nodig dan meisjes (vrouwen). Zolang je in de groei bent, neemt je energiebehoefte toe. Bij ouderen neemt de energiebehoefte weer af.

In de afbeelding op volgende dia zie je hoeveel energie je ongeveer nodig hebt voor verschillende activiteiten. Ook in rust heb je energie nodig.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Eenheid voor de energie in voedsel kan uit worden gedrukt met KJ.
KJ staat voor
A
Kilojoule
B
Kilocalorie

Slide 20 - Quizvraag

Eenheid voor de energie in voedsel kan uit worden gedrukt met KCal.
KCal staat voor
A
Kilojoule
B
Kilocalorie

Slide 21 - Quizvraag

Eenheid voor de energie in voedsel kan uit worden gedrukt met KJ (kilojoule) en KCal (kilocalorie).
1 kcal is gelijk aan hoeveel kJ?
A
1 kcal = 1 kJ
B
1 kcal = 3 kJ
C
1 kcal = 2,4 kJ
D
1 kcal = 4,2 kJ

Slide 22 - Quizvraag

Gewicht
Wat je eet en hoeveel je eet heeft invloed op je gewicht. Meestal geldt: je gewicht blijft gelijk als je evenveel energie opneemt als je verbruikt. 

Eet je meer dan je nodig hebt, dan wordt een deel van de voedingsstoffen opgeslagen als reservestof. Dat gebeurt vooral in de vorm van vet. Hierdoor word je zwaarder. Eet je minder dan je nodig hebt, dan ga je reservestoffen gebruiken als brandstof voor energie. Hierdoor neemt je gewicht af.

Slide 23 - Tekstslide

Maar je gewicht heeft ook te maken met erfelijke eigenschappen:
• De een heeft een zwaardere bouw dan de ander.
• De stofwisseling kan verschillen.
• De dikte van de onderhuidse vetlaag verschilt van mens tot mens.

Slide 24 - Tekstslide

Overgewicht en obesitas
Bij overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) is er te veel vet in het lichaam opgeslagen. Mensen met overgewicht hebben meer kans op hart- en vaatziekten en op diabetes type 2 (suikerziekte). Overgewicht is ook slecht voor de gewrichten, want die worden dan te zwaar belast.

Een te laag lichaamsgewicht noem je ondergewicht. Ook ondergewicht is niet gezond. Er kan een tekort aan voedingsstoffen ontstaan. Iemand met ondergewicht wordt sneller ziek en kan zich lusteloos en moe voelen. Als het ondergewicht lang aanhoudt, neemt de kans op botbreuken toe.

Slide 25 - Tekstslide

Ondergewicht
 Ondergewicht kan een gevolg zijn van ondervoeding. Bij ondervoeding krijgt iemand te weinig voedsel of te weinig voedingsstoffen binnen. De oorzaak kan zijn dat er te weinig voedsel beschikbaar is, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden. Maar ook door te veel ongezond eten kan iemand een tekort aan voedingsstoffen krijgen. In bijvoorbeeld hamburgers, chips en pizza zitten namelijk erg weinig voedingsstoffen.

Slide 26 - Tekstslide

Hoe noemen we het te weinig voedsel of voedingstoffen binnenkrijgen?
A
Overgewicht
B
Obesitas
C
Ondergewicht
D
Ondervoeding

Slide 27 - Quizvraag

Hoe noemen we ernstig overgewicht?
A
Overgewicht
B
Obesitas
C
Ondergewicht
D
Ondervoeding

Slide 28 - Quizvraag

Hoe noemen we een een te laag lichaamsgewicht?
A
Overgewicht
B
Obesitas
C
Ondergewicht
D
Ondervoeding

Slide 29 - Quizvraag

Hoe noemen we een te hoog lichaamsgewicht, waarbij er te veel vet in het lichaam is opgeslagen?
A
Overgewicht
B
Obesitas
C
Ondergewicht
D
Ondervoeding

Slide 30 - Quizvraag

Afvallen en aankomen
Als je overgewicht of ondergewicht hebt, kun je proberen je gewicht naar een gezonde waarde te brengen. Sommige mensen proberen af te vallen door te weinig te eten of ze slaan een maaltijd over. Dat is niet zo’n goede manier. Hierdoor kun je juist eetbuien krijgen. En als je wilt aankomen, kun je beter niet te veel of ongezond voedsel gaan eten.

Slide 31 - Tekstslide

Gezonde manieren om aan je gewicht te werken

Slide 32 - Tekstslide

Eetstoornissen
Mensen met een eetstoornis zijn in hun hoofd de hele dag bezig met eten. Ze maken zich zorgen over de invloed van eten op hun lichaam. Eten is voor hen een bron van spanning en angst.

Slide 33 - Tekstslide

Welke eetstoornissen ken jij?

Slide 34 - Open vraag

Anorexia Nervosa
Iemand met anorexia nervosa is niet te dik, maar voelt dat wel zo. Hij of zij valt daarom erg veel af en is bang om aan te komen. Iemand met anorexia heeft wel honger, maar weigert om (voldoende) te eten. Hierdoor ontstaat ondervoeding. Anorexia kan leiden tot ziekten, problemen met maag en gebit, haaruitval en zelfs overlijden.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Video

Slide 37 - Video

boulimia nervosa
Iemand met boulimia nervosa is ook bang om dik te worden en eet ook te weinig, maar heeft daarnaast regelmatig eetbuien. Daarna braakt hij of zij het voedsel weer uit of neemt laxeermiddelen (pillen waardoor je het voedsel snel weer uitpoept). Ook bij boulimia ontstaat ondervoeding. Door het braken kan de wand van de slokdarm onherstelbaar beschadigen.
Iemand met een eetbuistoornis heeft eetbuien, maar braakt niet en gebruikt geen laxeermiddelen. Daardoor leidt deze eetstoornis tot ernstig overgewicht (obesitas).

De oorzaak van een eetstoornis is vaak psychisch. Iemand met een eetstoornis heeft meestal een negatief oordeel over zichzelf. Oorzaken van eetstoornissen kunnen zijn:
• beïnvloed worden door je cultuur of de media
• ontevreden zijn over jezelf of je uiterlijk (negatief zelfbeeld)
• nare gebeurtenissen in je leven
• angst om de controle te verliezen
• faalangst of perfectionisme

Een eetstoornis kun je niet in je eentje oplossen, omdat het over meer gaat dan alleen eten. Hoe langer iemand lijdt aan een eetstoornis, hoe moeilijker deze te behandelen is. Het is daarom belangrijk dat iemand met een eetstoornis zo snel mogelijk hulp zoekt. Een vertrouwelijk gesprek met de huisarts is een goed begin.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Oorzaak eetstoornis
De oorzaak van een eetstoornis is vaak psychisch. Iemand met een eetstoornis heeft meestal een negatief oordeel over zichzelf. Oorzaken van eetstoornissen kunnen zijn:
• beïnvloed worden door je cultuur of de media
• ontevreden zijn over jezelf of je uiterlijk (negatief zelfbeeld)
• nare gebeurtenissen in je leven
• angst om de controle te verliezen
• faalangst of perfectionisme

De oorzaak van een eetstoornis is vaak psychisch. Iemand met een eetstoornis heeft meestal een negatief oordeel over zichzelf. Oorzaken van eetstoornissen kunnen zijn:
• beïnvloed worden door je cultuur of de media
• ontevreden zijn over jezelf of je uiterlijk (negatief zelfbeeld)
• nare gebeurtenissen in je leven
• angst om de controle te verliezen
• faalangst of perfectionisme

Een eetstoornis kun je niet in je eentje oplossen, omdat het over meer gaat dan alleen eten. Hoe langer iemand lijdt aan een eetstoornis, hoe moeilijker deze te behandelen is. Het is daarom belangrijk dat iemand met een eetstoornis zo snel mogelijk hulp zoekt. Een vertrouwelijk gesprek met de huisarts is een goed begin.

Slide 41 - Tekstslide

Oplossen eetstoornis

Een eetstoornis kun je niet in je eentje oplossen, omdat het over meer gaat dan alleen eten. Hoe langer iemand lijdt aan een eetstoornis, hoe moeilijker deze te behandelen is. Het is daarom belangrijk dat iemand met een eetstoornis zo snel mogelijk hulp zoekt. Een vertrouwelijk gesprek met de huisarts is een goed begin.

Slide 42 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen Anorexia nervosa en Boulimia nervosa?

Slide 43 - Open vraag

Verwerking
Maak: 
Thema 2 Voeding en vertering
basisstof 5 Gezonde voeding
pagina 120 t/m 127 van je boek 

Schrijf je huiswerk in je planner bij volgende week (week 24)!
Start daarna met het maken van de verwerkingsopdrachten.

Slide 44 - Tekstslide