In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
1. - hij wil of hij wilt?
Slide 1 - Tekstslide
Wat vinden jullie goed?
Alleen hij wil
Hij wil is beter
Allebei goed
Hij wilt is beter
Alleen hij wilt
Slide 2 - Poll
Wat zeggen experts?
Slide 3 - Tekstslide
Wat zeggen experts?
Hij wil is het enige goede antwoord
Hij wilt is altijd fout
Slide 4 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Slide 5 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Bijna alle werkwoorden eindigen in de hij-vorm op een "t" hij werkt, hij loopt, hij wordt
Slide 6 - Tekstslide
Uitzonderingen Hij-vorm niet op t
Slide 7 - Woordweb
Hoe zit het nu precies?
Op de hoofdregel bestaan een paar uitzonderingen: hij is, hij kan, hij zal, hij mag en... hij wil
Slide 8 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Dit heeft te maken met de aanvoegende wijs
Slide 9 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Dit heeft te maken met de aanvoegende wijs Dit is een ouderwetse beleefdheidsvorm
Slide 10 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Dit heeft te maken met de aanvoegende wijs Dit is een ouderwetse beleefdheidsvorm
'Leve de koning!' / 'Men neme een ei' / 'Koste wat het kost'
Slide 11 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Het woord willen wordt als onbeleefd beschouwd
'Ik wil een ijsje!' 'kindertjes die vragen worden overgeslagen'
Slide 12 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Het woord willen wordt als onbeleefd beschouwd Daarom gebruikte men vroeger de aanvoegende wijs: Hij wille i.p.v. Hij wilt (onbeleefd)
Slide 13 - Tekstslide
Hoe zit het nu precies?
Het woord willen wordt als onbeleefd beschouwd Daarom gebruikte men vroeger de aanvoegende wijs: Hij wille i.p.v. Hij wilt (onbeleefd) In modern Nederlands is de 'e' weggevallen: Hij wille > Hij will > Hij wil