Woordenschat p. 50-53, 08/04

Deze les:
  • Opdr. 2 bespreken
  • Figuurlijk taalgebruik quiz
  • Aan de slag met opdr. 3 


Vandaag
  • Figuurlijk taalgebruik herkennen en gebruiken
  • Je kent de betekenissen van uitdrukkingen die in deze les aan bod komen
  • Je kunt de betekenis van onbekende uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek
Aan het einde van deze les kun je: 
Programma:
Voor het SO op 22/04 ken je de paragrafen 'woordenschat' op blz. 50-53 én op blz. 76-79. De stof verdelen we over vier lessen.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Deze les:
  • Opdr. 2 bespreken
  • Figuurlijk taalgebruik quiz
  • Aan de slag met opdr. 3 


Vandaag
  • Figuurlijk taalgebruik herkennen en gebruiken
  • Je kent de betekenissen van uitdrukkingen die in deze les aan bod komen
  • Je kunt de betekenis van onbekende uitdrukkingen opzoeken in het woordenboek
Aan het einde van deze les kun je: 
Programma:
Voor het SO op 22/04 ken je de paragrafen 'woordenschat' op blz. 50-53 én op blz. 76-79. De stof verdelen we over vier lessen.

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht 2 

vraag 1
  1. verstrikt - gevangen
  2. ingewanden - binnenste delen van het lichaam
  3. vastberaden - zeker van zichzelf
  4. gevaarte - groot ding met soms vreemde vorm
  5. barrière - versperring
  6. brein - (fig.) slim persoon
  7. weerstaan - standhouden (in)
  8. installatie - combinatie van technische toestellen


Slide 2 - Tekstslide

Opdracht 2
Vraag 2: 
Met ‘plastic soep’ wordt bedoeld dat er allemaal plastic afval in de zee drijft als een soort soep.

Vraag 3: 
  • de dupe zijn (al. 1) = het slachtoffer zijn
  • spijkers met koppen slaan (al. 4) = krachtig handelen

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 2
Vraag 4: 
Laat je tekening van de 'oceaanstofzuiger' zien.

Vraag 5:
  • het (blijft ‘het’ er ronddrijven, al. 1) --> het afval
  • Hier (al. 2) --> de voorafgaande zinnen in alinea 2
  • Hier (al. 3) --> de punt van de barrière
  • Het (Het blijft een jaar liggen, al. 4) --> een proefmodel van de installatie

Slide 4 - Tekstslide

Zij heeft een appeltje met hem te schillen.

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik quiz
Voorbeeld open vraag:
1. Schrijf zinsdeel dat figuurlijk gebruikt is op.
2. Schrijf daar achter de betekenis op.

'Onze tuinman is een beer van een vent' 
een beer van een vent = een grote en sterke vent 

Slide 6 - Tekstslide

Marlou heeft een neefje gekregen. Hij is een wolk van een baby

Slide 7 - Open vraag

'In het heetst van de strijd zeggen mensen soms gemene dingen tegen elkaar'

Slide 8 - Open vraag

Hij is met vlag en wimpel geslaagd voor zijn rijexamen

Slide 9 - Open vraag

'Victor is een boom van een vent geworden'

Slide 10 - Open vraag

Wat is figuurlijk taalgebruik?

Slide 11 - Open vraag

Hoe vind je de betekenis van een uitdrukking in het woordenboek?

Slide 12 - Open vraag

  • Maak deze opdracht in je schrift.
  • Ken je de betekenis van een uitdrukking niet? Zoek 'm op! Je mag daarvoor je laptop gebruiken.
  • Klaar? Begin alvast aan opdr. 4 en 5
  • Als je een vraag hebt, steek je je vinger op.
Zelfstandig aan de slag met opdr. 3 

Slide 13 - Tekstslide

Wat je nu kunt:
  • Je begrijpt en herkent figuurlijk taalgebruik.
  • Je weet de betekenissen van alle uitdrukkingen die we in deze les behandeld hebben.
  • Je kunt de betekenis van onbekende uitdrukkingen opzoeken in een (online) woordenboek.
  • Maandag verder met HS 2 woordenschat! 
  • HW: 

Slide 14 - Tekstslide