Verwijswoorden

Verwijswoorden
Tekst digitale veiligheid: "Jongeren als ogen en oren van de
politie"
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden
Tekst digitale veiligheid: "Jongeren als ogen en oren van de
politie"

Slide 1 - Tekstslide

Kernpunten
  • Verwijswoorden verwijzen naar iets wat eerder is genoemd (een woord of woordgroep)
  • Ze voorkomen herhaling en zorgen voor samenhang
  • Er zijn persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende en bijwoordelijke verwijswoorden. Denk aan: hij, haar, deze, die, dat, daar, toen, ermee, daarvan 

Slide 2 - Tekstslide

Tekst
Een zin uit de tekst over digitale veiligheid: "Dat is precies de gedachte achter het project Teenage Crimefighters."

Vraag:
  1. Wat is het verwijswoord?
  2. Waar verwijst het naar?

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht (in tweetallen)
Onderstreep het verwijswoord en geef aan waarnaar het verwijst.
  1. "Ze moesten online een man opspeuren..."
  2. "Dat is precies de gedachte achter het project..."
  3. "...zodat de politie hiervan kan leren."
  4. "Daar gruwel ik echt van."
  5. "Die ging je echt niet helpen."

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht (in tweetallen)
Onderstreep het verwijswoord en geef aan waarnaar het verwijst.
  1. "Ze moesten online een man opspeuren..." Ze = de jongeren
  2. "Dat is precies de gedachte achter het project..."
  3. "...zodat de politie hiervan kan leren."
  4. "Daar gruwel ik echt van."
  5. "Die ging je echt niet helpen."

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht (in tweetallen)
Onderstreep het verwijswoord en geef aan waarnaar het verwijst.
  1. "Ze moesten online een man opspeuren..." Ze = de jongeren
  2. "Dat is precies de gedachte achter het project..." Dat = jongeren als digitale speurders
  3. "...zodat de politie hiervan kan leren."
  4. "Daar gruwel ik echt van."
  5. "Die ging je echt niet helpen."

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht (in tweetallen)
Onderstreep het verwijswoord en geef aan waarnaar het verwijst.
  1. "Ze moesten online een man opspeuren..." Ze = de jongeren
  2. "Dat is precies de gedachte achter het project..." Dat = jongeren als digitale speurders
  3. "...zodat de politie hiervan kan leren." Hiervan = de manier waarop jongeren te werk gaan
  4. "Daar gruwel ik echt van."
  5. "Die ging je echt niet helpen."

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht (in tweetallen)
Onderstreep het verwijswoord en geef aan waarnaar het verwijst.
  1. "Ze moesten online een man opspeuren..." Ze = de jongeren
  2. "Dat is precies de gedachte achter het project..." 
  3. "...zodat de politie hiervan kan leren." 
  4. "Daar gruwel ik echt van." Daarvan = slakken eten
  5. "Die ging je echt niet helpen." 

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht (in tweetallen)
Onderstreep het verwijswoord en geef aan waarnaar het verwijst.
  1. "Ze moesten online een man opspeuren..." Ze = de jongeren
  2. "Dat is precies de gedachte achter het project..." 
  3. "...zodat de politie hiervan kan leren." 
  4. "Daar gruwel ik echt van." Daarvan = slakken eten
  5. "Die ging je echt niet helpen." Die = de politie

Slide 9 - Tekstslide

Reflectie
Wat gebeurt er met een tekst als er te veel of te weinig verwijswoorden zijn? Leg uit.

Slide 10 - Tekstslide

Reflectie
Wat gebeurt er met een tekst als er te veel of te weinig verwijswoorden zijn? Leg uit.

Te veel = zorgt voor verwarring

Te weinig = veel herhaling, onprettig lezen.
Een goede tekst gebruikt precies genoeg verwijswoorden

Slide 11 - Tekstslide