Taal Thema 4 les 2

TAAL - THEMA 4 - WEEK 1 - LES 2
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

TAAL - THEMA 4 - WEEK 1 - LES 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel
- Jullie gaan leren wat een zin is

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een zin?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een zin?
Een zin is een rij woorden die samen iets betekenen. 
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.

Dit is een zin: 

De agent heeft een pen.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht 1
Is de zin goed of fout?

Slide 5 - Tekstslide

Agent een altijd pen heeft een op zak.
A
Goed
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

Hij heeft een pen en een dun boekje.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

want hij moet een verslag schrijven
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

Opdracht 2
Welke zin is goed: zin A of zin B?

Slide 9 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Jan ziet iets raars.
B
Jan iets raars ziet.

Slide 10 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Verdwaald is peuter een.
B
Een peuter is verdwaald.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Hij weet niet waar hij woont.
B
Hij weet niet waar hij woont

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
kom maar mee, zegt Jan.
B
Kom maar mee, zegt Jan.

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
We gaan samen zoeken.
B
Gaan samen we zoeken.

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht 3
Waarom zijn de volgende zinnen niet goed?

Slide 15 - Tekstslide

mijn buurvrouw is bejaard.
A
De zin begint niet met een hoofdletter.
B
De zin eindigt niet met een punt.
C
De woorden staan door elkaar
D
Er staat onzin.

Slide 16 - Quizvraag

Ze draagt kleren ouderwetse.
A
De zin begint niet met een hoofdletter.
B
De zin eindigt niet met een punt.
C
De woorden staan door elkaar
D
Er staat onzin.

Slide 17 - Quizvraag

Maar ze weet heel.
A
De zin begint niet met een hoofdletter.
B
De zin eindigt niet met een punt.
C
De woorden staan door elkaar
D
Er staat onzin.

Slide 18 - Quizvraag

Ze heeft een rij dagboeken
A
De zin begint niet met een hoofdletter.
B
De zin eindigt niet met een punt.
C
De woorden staan door elkaar
D
Er staat onzin.

Slide 19 - Quizvraag

ze herinnert zich alles nog.
A
De zin begint niet met een hoofdletter.
B
De zin eindigt niet met een punt.
C
De woorden staan door elkaar
D
Er staat onzin.

Slide 20 - Quizvraag

Opdracht 4
Schrijf bij elke foto een zin.
Begin met Ik.

Dan komt er een werkwoord.

(Let op: begint je zin met een hoofdletter? Staat er een punt op het einde? Staan alle woorden erin?

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Woordweb

Slide 23 - Woordweb

Wat was het lesdoel ook alweer?

Slide 24 - Tekstslide

Wat vonden jullie van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll