Thema 6, week 1 Les 4 samengestelde zin

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
alle kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
alle kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 1 - Quizvraag

Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
Het onderwerp is:
A
Alle kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Meester Gijs legt het onderwerp uit.
15
A
Meester Gijs
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Meester Gijs legt het onderwerp uit.
15
A
Meester Gijs
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 4 - Quizvraag

Uitleg voegwoorden

En, want, dus, of, en maar zijn voegwoorden.

Voorbeelden:
Ik ga naar het circus en naar de bioscoop.
IK ga naar bed, want ik ben moe
Ik ga naar bed, dus poets ik mijn tanden

Slide 5 - Tekstslide

Dit ga je leren
Je leert wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn
Dit moet je weten
Een enkelvoudige zin is een zin met één persoonsvorm en onderwerp
Ik belde mijn zus
Een samengestelde zin is een zin met twee persoonsvormen en twee onderwerpen
Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer
Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.
Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken



Een enkelvoudige zin is een zin met
één persoonsvorm en onderwerp


Een samengestelde zin is een zin met t
wee persoonsvormen en twee onderwerpen
.



Vaak staat er een voegwoord in een samengestelde zin.
Je kunt van een samengestelde zin twee enkelvoudige zinnen maken.
Ik belde mijn zus.
Ik belde mijn zus en mijn zus belde daarna mijn broer



.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

ENKELVOUDIGE ZIN

Ik eet graag patat.


Hij fietst graag.


Samenwerken scheelt de  leerlingen veel werk.


SAMENGESTELDE ZIN

Ik eet graag patat, maar ik lust ook pannenkoeken.

Hij fietst graag, omdat hij lopen saai vindt.

Samenwerken scheelt de  leerlingen een hoop werk en meestal gaat het goed.


Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen!
Kies uit: enkelvoudig of samengesteld.

Schrijf de PV op

Slide 9 - Tekstslide

Enkelvoudig of samengesteld?

Ze kijkt op als ze haar naam hoort.
1
A
Enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 10 - Quizvraag

Klik op de samengestelde zin.
2
A
Ik loop naar huis.
B
Mijn moeder is lief.
C
Ik viel, maar ik had geen pijn.
D
Papa laat een windje.

Slide 11 - Quizvraag

Daar komt mama aan en ze heeft haast.
3
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 12 - Quizvraag

Ik zwaai en ik roep.
4
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 13 - Quizvraag

Maak je een gebaar, dan zeg je ook iets.
5
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 14 - Quizvraag

Weinig mensen praten zonder gebaren.
7
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 15 - Quizvraag

Een aap maakt gebaren, maar een hond kan dat ook.
8
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 16 - Quizvraag

Spreken is zilver, zwijgen is goud.
9
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 17 - Quizvraag

Maak je een gebaar, dan zeg je ook iets.
10
A
enkelvoudig
B
samengesteld

Slide 18 - Quizvraag

De twee zinnen in een samengestelde zin worden meestal verbonden met...
11
A
een werkwoord
B
een lidwoord
C
een voegwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quizvraag

lesdoel
Ik leer wat een samengestelde zin is: een hoofdzin met een bijzin.

Slide 20 - Tekstslide

samengestelde zin
bijzin
hoofdzin

Slide 21 - Sleepvraag

Wat is het het onderstreepte gedeelte?
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het het onderstreepte gedeelte?
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het het onderstreepte gedeelte?
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 24 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin?
Bart en Sasha zijn naar een pretpark, omdat ze dat gezellig vinden.
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 25 - Quizvraag

Hoofdzin of bijzin?
Ik heb hoogtevrees, want ik wordt al misselijk als ik naar beneden kijk.
A
hoofdzin
B
bijzin

Slide 26 - Quizvraag

taal
Blok 8 - les 6 
blz. 72

Ik leg de opdrachten uit.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Nog even herhaling:

Slide 29 - Tekstslide

Hoofdzin en bijzin
Zoek altijd eerst de persoonsvormen en onderwerpen in de zin
*Staan het onderwerp en persoonsvorm direct naast elkaar? 
->Dan is het een hoofdzin
*Staat er iets tussen het onderwerp en de persoonsvorm?
-> Dan is het een bijzin

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik was te laat in de les, omdat ik mijn wekker niet had gezet.

In de eerste zin staan pv en ond naast elkaar -> hoofdzin
In de tweede zin zit er iets tussen -> bijzin

Slide 31 - Tekstslide

let op!
Er zijn ook samengestelde zinnen met twee hoofdzinnen
Als de voegwoorden en, maar, want, of  worden gebruikt, heb je twee hoofdzinnen
Je hebt nooit een zin met twee bijzinnen

Slide 32 - Tekstslide

Stappenplan
1) Zoek in beide zinnen onderwerp en persoonsvorm
2) Staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar? hoofdzin
3) Staan onderwerp en persoonsvorm niet naast elkaar? bijzin

Extra truc
Is het voegwoord maar, want, of, en? 
twee hoofdzinnen

Slide 33 - Tekstslide

De juf deelt de schriften uit, terwijl wij onze boeken zoeken
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin
C
bijzin + hoofdzin
D
bijzin + bijzin

Slide 34 - Quizvraag

Zodra de wekker af is gegaan, sta ik op.
A
hoofdzin, bijzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, hoofdzin
D
bijzin, hoofdzin

Slide 35 - Quizvraag

Tim pakt limonade, omdat hij dorst heeft.
A
hoofdzin, hoofdzin
B
bijzin, hoofdzin
C
hoofdzin, bijzin
D
bijzin, bijzin

Slide 36 - Quizvraag

Ik heb buikpijn, maar ik ga toch naar school.
A
bijzin, hoofdzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, bijzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 37 - Quizvraag