Les 2 week 38 Nederlands

Les 2 
Les Nederlands 

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 2 
Les Nederlands 

Slide 1 - Tekstslide

Terugkoppeling vorige les
- voegwoorden - komma's
- gebruik van komma's bij werkwoorden
- gebruik van alinea's
- een opleiding volgen - een opleiding doen
- werkwoordspelling t/dt enzovoorts
- spelling; terassen
- me ipv mijn; me kwaliteiten

Slide 2 - Tekstslide

Planning vandaag
Uitleg: 
Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Leerwerkboek Starttaal blz 44-45

Uitvoeren: 
werken in studiemeter 
maken opdrachten leerwerkboek
Opdracht eerste indruk

Slide 3 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm

Slide 5 - Woordweb


Als je je declaratie vandaag nog (indienen), staat het geld volgende week op je rekening.
A
indien
B
indient
C
indiend
D
indienen

Slide 6 - Quizvraag


De surveillant loopt door het lokaal, terwijl hij (controleren) of niemand een mobieltje heeft.
A
controleer
B
controleren
C
controleerd
D
controleert

Slide 7 - Quizvraag


(Scheiden)... jij je afval of gaat alles gewoon de vuilnisbak in?
A
Scheid
B
Scheidt
C
Scheit
D
Scheiden

Slide 8 - Quizvraag


Is het de bedoeling dat ik op dit formulier mijn naam, mijn geboortedatum en nummer (vermelden) ?
A
Vermelt
B
Vermeldt
C
Vermeld
D
Vermelden

Slide 9 - Quizvraag


Ik loop altijd weg, als mijn collega zich met mijn telefoongesprek (bemoeien)
A
bemoei
B
bemoeid
C
bemoeit
D
bemoeien

Slide 10 - Quizvraag


(Houden)....je trainer tijdens de wedstrijd wel rekening met je enkelblessure? 
A
Hout
B
Houd
C
Houden
D
Houdt

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Klik op een 'hotspot' bij het onderdeel waar je uitleg over wilt of waar je aan wilt werken.
Hoe vind ik de persoonsvorm?
Je voert de tijdproef of getalproef uit: je zet de zin in een andere tijd of  je verandert het aantal (getal) in de zin.

Is het nog niet helemaal duidelijk? Kijk dan dit filmpje. Gebruik wel oordopjes!
(Let op: in het filmpje worden 3 manieren genoemd, namelijk ook de vraagzin. Deze gebruiken wij bij voorkeur niet.)
Wat zijn werkwoordsoorten?
We kennen 3 werkwoordsoorten: persoonsvorm, voltooid deelwoord en infinitief.
Hoe vind je het voltooid deelwoord?
Een voltooid deelwoord begint met ge-, be-, ver-, her- of -ont.
Het eindigt meestal op een D of een T, en soms op -en.

Een voltooid deelwoord kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn. Er zit altijd óók een vorm van worden, hebben of zijn in de zin.
Werkwoordsoorten
Wat is de infinitief?
Het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: fietsen, werken, aansporen, indienen, verzoeken, antwoorden, ...

Kun je er zelf nog een paar bedenken?

Let op: deze werkwoorden kunnen ook als persoonsvorm tegenwoordige tijd voorkomen in het meervoud.
Spelling persoonsvorm
De regels
Je hebt vastgesteld dat het werkwoord waar het om gaat, een persoonsvorm is. Vervolgens kijk je naar de tijd: is het tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Tegenwoordige tijd: ik-vorm / ik-vorm + t / hele werkwoord



Persoonsvorm tegenwoordige tijd
https://www.berktekst.nl/voorbeeld-pagina/persoonsvorm/persoonsvorm-tt-01/ (klik bovenaan op werkwoordspelling > persoonsvorm, daar staan nog meer oefeningen (TT 01 t/m 07).

Slide 13 - Tekstslide

Eerste indruk

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video


Wat haal je uit deze video
van Nissrine Aissati?

Slide 16 - Open vraag

Sociaal experiment hier in de klas
Ik heb jullie nog niet eerder gezien, dus we kunnen dit testen;
vertel 3 stories, over jezelf
2 zijn waar, 1 niet. Welke is niet waar? 
Let's do it

Slide 17 - Tekstslide

Gebeuren vooroordelen en instinctief handelen ook tijdens je werk?  


Wat doe jij dan? Weet wie je bent en waar je voor staat?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Waar of niet waar?

Slide 20 - Tekstslide

Vandaag ging de les over vooroordelen

1. Kies een gebeurtenis uit je eigen leven. Wanneer iemand een vooroordeel had over jou of jij over iemand anders, of wanneer je instinctief moest handelen. Beschrijf de situatie.
2.Hoe reageerde je en wat voelde je toen? Slecht, goed, kon beter? Slecht? Spijt? Kwam er een gesprek?
3. Wat zou je een volgende keer anders doen en waarom?
4. Als je nu terug kijkt naar die situatie, wat zou je dan tegen jezelf zeggen?
Opdracht

Slide 21 - Tekstslide

Uitvoeren: 

* werken in studiemeter; Starttaal Online 3F - Taalverzorging - Werkwoordspelling -  Tegenwoordige tijd- opdr. 1, 3 en 5

* maken opdrachten blz 44 en 45 leerwerkboek

*Opdracht eerste indruk maken

Slide 22 - Tekstslide