Poëzie - Kenmerken & strofen (HW)

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Een gedicht moet uit minimaal
3 strofen bestaan.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 2 - Quizvraag

Een belangrijk kenmerk van
een gedicht is dat het rijmt.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 3 - Quizvraag

Je kunt het verschil tussen proza en poëzie al zien aan hoe het eruit ziet.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 4 - Quizvraag

Een gedicht gaat vaak over
gedachten en gevoelens.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 5 - Quizvraag

Verhalen horen bij fictie,
poëzie niet.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 6 - Quizvraag



Lees het gedicht
'Uit'

van dichter
Ingmar Heytze
Uit
Kijk, we waren met zijn tienen: daar is Hanco
die wou bidden voor het eten. Ik sta links naast
Merel die de grootste had en TCS ging doen.
Daar is Sem, die heimwee kreeg, en Alma

die voortdurend met haar vriendje liep te bellen.
Die boom daarnaast is Jelle, die stond maandag
al te zoenen met Manon. Toen gaf hij over op
haar nieuwe schoenen. En daar heb je Fleur,

die gaat bij de Club. Het meisje naast haar
zijn we ergens in de kroeg vergeten. Daar weer
naast, met ogen als meren, staat Julie. Ze sliep
vanaf de eerste nacht bij mentor Frank.

Negen nieuwe vrienden die ik nooit meer zie.
Ik kan niet wachten op de eerste reünie.

Ingmar Heytze

Slide 7 - Tekstslide

Het gedicht begint met het woord "Kijk".
Waar laat de dichter de lezer naar kijken?

Slide 8 - Open vraag

Je weet inmiddels wat een strofe is. Uit hoeveel strofen bestaat
dit gedicht?
A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf

Slide 9 - Quizvraag

Wat wordt bedoeld met
'die boom daarnaast is Jelle'
in de 2e regel van de tweede strofe?
A
naast die boom staat Jelle
B
daarnaast staat die rustige jongen Jelle
C
daarnaast staat die stille jongen Jelle
D
daarnaast staat die grote jongen Jelle

Slide 10 - Quizvraag

In de derde strofe staat:
...met ogen als meren'.
Wat wordt daarmee bedoeld?
A
met ogen waar je bang van wordt
B
met enorm grote ogen
C
met ogen waarin je kunt verdrinken
D
met ogen waar je niets van snapt

Slide 11 - Quizvraag

Regels in gedichten worden soms midden
in de zin afgebroken.
In welke strofe zijn de zinnen NIET in het midden afgebroken?
A
eerste strofe
B
tweede strofe
C
derde strofe
D
vierde strofe

Slide 12 - Quizvraag


In welke strofe komt rijm voor?
A
eerste strofe
B
tweede strofe
C
derde strofe
D
vierde strofe

Slide 13 - Quizvraag

In welke soort (genre) zou jij dit gedicht indelen?
A
droevig
B
humoristisch
C
romantisch

Slide 14 - Quizvraag

Een gedicht gaat vaak over de gedachten en gevoelens van de dichter.
Heeft deze dichter positieve of negatieve herinneringen aan de mensen in het gedicht?
A
positieve herinneringen
B
negatieve herinneringen

Slide 15 - Quizvraag

Geef in maximaal 5 woorden je mening over dit gedicht.

Slide 16 - Open vraag

Zelf doen
Ga door met de opdracht
 Poëzie: Zelf doen 1

Slide 17 - Tekstslide