5BECO H3 Par 1+2 Balans en balansmutaties

H3 Balans, winst- en verliesrekening & liquiditeit

3.1 Beginbalans
3.2 Veranderingen balansposten (mutaties)
3.3 Samenstellen w&v
3.4 Balans, w&v en liquiditeit
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

H3 Balans, winst- en verliesrekening & liquiditeit

3.1 Beginbalans
3.2 Veranderingen balansposten (mutaties)
3.3 Samenstellen w&v
3.4 Balans, w&v en liquiditeit

Slide 1 - Tekstslide

3.1 Beginbalans

Leerdoel: 
- Je kunt een balans opstellen
- Je kunt verklaren wat de verschillende balansposten inhouden
- Je kunt de volgorde van de balansposten aangeven

Slide 2 - Tekstslide

timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Video

Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa

Slide 5 - Quizvraag

Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Aandelen
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is eigen vermogen?
Geef de betekenis.

Slide 8 - Open vraag

Welk bedrag moet er bij het eigen
vermogen staan?
(geen punten, kommas of € teken)

Slide 9 - Open vraag

3.1 Beginbalans

Leerdoel: 
- Je kunt een balans opstellen
- Je kunt verklaren wat de verschillende balansposten inhouden
- Je kunt de volgorde van de balansposten aangeven

Slide 10 - Tekstslide

3.2 Veranderingen balansposten

Leerdoel: 
- Je kunt financiele feiten verwerken in de balans

Slide 11 - Tekstslide

Balansmutaties
Veranderingen van balansposten

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Als:
De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.
A
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
B
Debiteuren -€14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen+€4.800
C
Debiteuren +€14.200 Voorraad -€14.200
D
Debiteuren +14.200 Voorraad -€9.400 Eigenvermogen-€4.800

Slide 14 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Verschil tussen verkoop en inkoop = brutowinst
Dit komt terecht in het eigen vermogen.

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het gevolg voor de balans als een bedrijf aflost op een hypothecaire lening?
A
Eigen vermogen stijgt Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt Liquide middelen daalt
C
Lang vreemd vermogen daalt Liquide middelen stijgt
D
Lang vreemd vermogen daalt Liquide middelen daalt

Slide 16 - Quizvraag

De balans moet in balans blijven
Een stijging van een balanspost heeft gevolgen

  • Een balanspost aan dezelfde kant daalt
  • Een balanspost aan de andere kant stijgt
  • Een combinatie van dezelfde kant daalt en de andere kant stijgt kan ook voorkomen

Slide 17 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000 Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000 Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000 Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000 Crediteuren +€14.000

Slide 18 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling dus bank daalt.
Crediteuren (schuld) daalt, want er wordt afgelost.

Slide 19 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400 Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400 Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400 Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400 Crediteuren +€1.400

Slide 20 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Betaling via kas, dus kas daalt.
Er wordt voorraad gekocht, dus voorraad stijgt. 

Slide 21 - Tekstslide

Welke balansmutaties vinden er plaats?
Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200 Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200 Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200 Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200 Kosten -€2.200

Slide 22 - Quizvraag

Hoe ziet dit eruit?
Kosten betaald per kas, dus kas daalt.
Opbrengsten en kosten komen in het eigen vermogen terecht. Bij kosten, daalt het eigen vermogen.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

3.2 Veranderingen balansposten

Leerdoel: 
- Je kunt financiele feiten verwerken in de balans

Maken:  3.3a en 3.4a

Slide 26 - Tekstslide