Groep D 12/2

Sneeuw in Nederland!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
Lichamelijke opvoedingMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Sneeuw in Nederland!

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1:
Als het voetbalveld wit is van de sneeuw, met welke kleur bal spelen ze dan?
A
wit
B
zwart
C
oranje
D
rood

Slide 2 - Quizvraag

Vraag 2:
Welke sport doen
ze hier op deze foto

A
Schaatsen
B
Langlaufen
C
Skiën
D
Snowboarden

Slide 3 - Quizvraag

Vraag 3:
Welke sport is dit?
A
Skiën
B
Schaatsen
C
Wandelen
D
Snowboarden

Slide 4 - Quizvraag

Vraag 4
Wat zijn ze hier
aan het doen?
A
Sleeën
B
Snowboarden
C
Sneeuw ballen gooien
D
Schaatsen

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 5:
Op de Olympische Winterspelen winnen Nederlanders vooral veel prijzen met ...
A
Skiën
B
Schaatsen
C
Snowboarden
D
Bobsleeën

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 6:
Nicolien won een keer goud met iets anders dan schaatsen, met welke sport?
A
Langlaufen
B
Bobsleen
C
Skiën
D
Snowboarden

Slide 7 - Quizvraag

Vraag 7:
Hoe heet deze Olympische sport?
A
Sjoelen
B
Skeleton
C
Curling
D
Biatlon

Slide 8 - Quizvraag

Vraag 8:
Wanneer werd voor de laatste keer de Elfstedentocht gehouden
A
1994
B
1995
C
1996
D
1997

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 10:
In welke provincie wordt de Elfstedentocht gehouden?

Slide 10 - Open vraag

Vraag 11:
Hoeveel km is de Elfstedentocht ongeveer?
A
40
B
90
C
150
D
200

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 12:
Hoe heet dit figuur in de sneeuw?
A
Sneeuwvogel
B
Sneeuwengel
C
Sneeuwster
D
Sneeuwvlinder

Slide 12 - Quizvraag

Ga naar buiten, maak een sneeuwpop, sneeuwengel of een stapel sneeuwballen, maak er een foto van!

Slide 13 - Open vraag

Of maak een wandeling en maak een mooie foto van sneeuw, een landschap, je hond in sneeuw, etc

Slide 14 - Open vraag

De sneeuw in?
We zitten al veel te lang achter onze computers, dus wordt het tijd voor een buitenles! Jullie gaan deze les de sneeuw in met een camera of telefoon. 

Slide 15 - Tekstslide

De sneeuw in
Fotografeer twee zelfstandige naamwoorden buiten.

Plaats de foto's op de volgende dia's.

Slide 16 - Tekstslide

De sneeuw in
Beeld twee zinnen uit met foto's.
- De zinnen bevatten in elk geval een onderwerp, een werkwoordelijk gezegde en een lijdend voorwerp.


Plak de foto's achter elkaar in Word en schrijf de woorden eronder. Plak daarna schermafbeeldingen in de volgende dia's.

Slide 17 - Tekstslide

Veel plezier in de sneeuw!

Slide 18 - Tekstslide

Plaats hier je zelfstandige naamwoorden

Slide 19 - Open vraag

Plaats hier je zinnen

Slide 20 - Open vraag

b. Die woning kan ik voor € 400 per maand ____________

Slide 21 - Open vraag

c. Als ik ga winkelen, neem ik de stadsbus naar het _________

Slide 22 - Open vraag

d. Als je verhuisd bent, moet jij je bij de gemeente _____________

Slide 23 - Open vraag

e. De man is burgemeester van een kleine ___________

Slide 24 - Open vraag

f. Een beetje ________ is heel fijn als je naar de wc moet.

Slide 25 - Open vraag

g. Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag zijn allemaal steden in de ___________

Slide 26 - Open vraag

h. De man ging verhuizen naar een prachtig ______ met vijf verdiepingen aan de Herenmarkt.

Slide 27 - Open vraag

i. Het __________ is niet zo groot, maar heeft wel een balkon.

Slide 28 - Open vraag

j. Als je niet van de drukte in de stad houdt, kun je verhuizen naar het ____________

Slide 29 - Open vraag

k. Zij heeft altijd bij mij in de ____________ gewoond.

Slide 30 - Open vraag

l. Een identiteitskaart is een ______________

Slide 31 - Open vraag

m. Wij ____________ deze week bij mijn oom en tante in huis.

Slide 32 - Open vraag

n. Wij zijn de badkamer aan het _____________, omdat deze heel oud is.

Slide 33 - Open vraag

o. Bij mij om de hoek is een ______________ vol mooie bloemen en planten.

Slide 34 - Open vraag

Opdracht 7 
Wat betekenen de spreekwoorden/uitdrukkingen?

Slide 35 - Tekstslide

Wat betekent:
Samen uit, samen thuis?
A
Heel veel kunnen.
B
Thuis is alles best.
C
Als je samen ergens heen gaat, ga je ook samen weer weg.
D
Een heel gewoon en rustig leven leiden.

Slide 36 - Quizvraag

Dat staat als een huis.
A
Dat is heel zeker.
B
Direct zeggen wat er aan de hand is.
C
Een heel gewoon en rustig leven leiden.
D
Thuis is alles best.

Slide 37 - Quizvraag

Huisje, boompje, beestje.
A
Thuis is alles best.
B
Iemand kunnen vertrouwen.
C
Direct zeggen wat er aan de hand is.
D
Een heel gewoon en rustig leven leiden.

Slide 38 - Quizvraag

In een glazen huis wonen.
A
Iedereen kan het zien en er iets over zeggen.
B
Thuis is alles het best.
C
Heel veel kunnen.
D
Direct zeggen wat er aan de hand is.

Slide 39 - Quizvraag

Heel wat in huis hebben.
A
Iemand kunnen vertrouwen.
B
Heel veel kunnen.
C
Dat is heel zeker.
D
Thuis is alles het best.

Slide 40 - Quizvraag


A

Slide 41 - Quizvraag