Prijsvorming | Financieel management

Financieel management
Herhaling 
Convenience groepen | Brutowinst| Financieel plan | Begroten en budgetteren | Deming cirkel

Hoofdstuk 4 Prijsvorming
Kostprijs en verkoopprijs

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 390 min

Onderdelen in deze les

Financieel management
Herhaling 
Convenience groepen | Brutowinst| Financieel plan | Begroten en budgetteren | Deming cirkel

Hoofdstuk 4 Prijsvorming
Kostprijs en verkoopprijs

Slide 1 - Tekstslide

Planning ochtend
8:45 uur -   Start, doornemen planning en herhaling stof van                                  voor vakantie
10:15 uur -   Break
10:30 uur - (herhaling en) begin hoofdstuk 4 Prijsvorming
                     -  Vervolg hoofdstuk 4 Prijsvorming
12:00 uur -  Break tot 12:30 uur


Slide 2 - Tekstslide

Planning middag
12:30 uur -   Uitleg opdrachten kostprijs en verkoopprijs 
                          Duo's maken
12:45 uur -   Aan de slag met opdrachten
14:30 uur -   Gezamenlijk terug in Teams, bespreken antwoorden
15:30 uur -   Afsluiten
                          


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling 
Convenience groepen
Brutowinst
Financieel plan
Begroten en budgetteren
Deming cirkel

Slide 4 - Tekstslide

Serveerklaar
Klaar voor bereiding
Schoongemaakt en onbewerkt
Kant-en-klaar

Slide 5 - Sleepvraag

Wat heeft de keuze voor een bepaalde conveniencegroep te maken met de brutowinstmarge van een product?

Slide 6 - Open vraag

Brutowinstmarge

Netto omzet - inkoopwaarde
=
Brutowinst

(Opdracht kwalitaria de Ring)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen begroten en budgetteren?

Slide 8 - Open vraag

Proces begroten en budgetteren
- Planning maken
- Taakstelling --> wat moet er gebeuren en hoe moet dit                                                      uitgevoerd worden?
- Machtiging --> wie is verantwoordelijk?
- Controle -->       waarop? hoe? wie?

Slide 9 - Tekstslide

Deming cirkel/ PDCA cyclus

Slide 10 - Tekstslide

Actie!
Verdient aandacht
Blijft binnen budget
Verkeerslichtensysteem

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht begroten inkoopwaarde
Netto omzet
€ 450.000,00
100%
Inkoopwaarde
€   ?
29,3%
Brutowinst
€ ?
?%
Er is voor het komende jaar een netto omzet gepland van € 450.000. De inkoopwaarde die daarbij is begroot, is vastgesteld op 29,3%. Bereken de inkoopwaarde in euro's en de brutowinst in euro's en in procenten. 

Slide 12 - Tekstslide

Inkoopwaarde in €
Brutowinst in €
Brutowinst in %

Slide 13 - Open vraag

Opdracht begroten inkoopwaarde
Netto omzet
€ 450.000,00
100%
Inkoopwaarde
€   131.850,00
29,3%
Brutowinst
€ 318.150,00
70,7%
Er is voor het komende jaar een netto omzet gepland van € 450.000. De inkoopwaarde die daarbij is begroot, is vastgesteld op 29,3%. Bereken de inkoopwaarde in euro's en de brutowinst in euro's en in procenten. 

Slide 14 - Tekstslide

Berekening
Inkoopwaarde = € 450.000,00 / 100 * 29,3% = € 131.850,00

Brutowinst % - 100% - 29,3% = 70,7%

Brutowinst € = 450.000,00 - € 131.850,00 = € 318.150,00
of
€ 450.000,00 / 100 * 70,7% =  € 318.150,00

Slide 15 - Tekstslide

Doelen H4 Prijsvorming
De student...

- Weet welke aspecten meespelen bij het bepalen van de verkoopprijs
- Legt uit hoe de verkoopprijs bepaald wordt
- Bepaalt de verkoopprijs van een product
- Legt de begrippen break-even afzet, -omzet en -punt en veiligheidsmarge uit
- Berekent break-even afzet, -omzet en –punt en de veiligheidsmarge

Slide 16 - Tekstslide

Stellingen
Waar of niet waar?

Slide 17 - Tekstslide

Omzet verhogen en tegelijkertijd kosten verlagen levert het hoogste rendement voor het bedrijf.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Waardevermindering van een bedrijfsauto valt
onder overheadkosten op de winst- en verlies-
rekening.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer de foodcost stijgt is dit nadelig voor de netto omzet.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag


“Netto” is ALTIJD minder dan “Bruto”
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Het moment waarop het bedrijf alle kosten kan betalen heet het Break-even-point.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Diefstal en fraude vallen onder personeelskosten
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag


Opslagmethodes hebben direct effect op verspil en personeelskosten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Invloed op kosten
Voorkomende kosten in een bedrijf kunnen worden onderverdeeld in vaste kosten en variabele kosten.

Inkoop- en personeelskosten zijn variabele kosten. Als de omzet daalt of stijgt heeft dit invloed op deze kostenposten.

Een bedrijfsleider heeft met name invloed op variabele kosten.

Slide 25 - Tekstslide

Welke invloed oefen jij al uit op de kosten?

Slide 26 - Woordweb

Invloed op kosten
Voorkomende kosten in een bedrijf kunnen worden onderverdeeld in vaste kosten en variabele kosten.

Inkoop- en personeelskosten zijn variabele kosten. Als de omzet daalt of stijgt heeft dit invloed op deze kostenposten.

Een bedrijfsleider heeft met name invloed op variabele kosten.

Slide 27 - Tekstslide

Productiviteit

Slide 28 - Woordweb

Productiviteit berekenen
Productiviteit is een kengetal om zowel de werkdruk als de winstgevendheid van het bedrijf te kunnen sturen op de werkvloer.

Formule=  bruto omzet per tijdseenheid / aantal gewerkte uren per tijdseenheid

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht productiviteit
- Bedrijf x verkoopt een saté menu voor een b.v.p. van € 7,50.
- Alle handelingen voor het maken van 20 menu's per uur worden door 2 medewerkers gedaan.
- Wat is de productiviteit?

Formule= bruto omzet per tijdseenheid / aantal gewerkte uren per tijdseenheid

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht productiviteit
- Bedrijf x verkoopt een saté menu voor een b.v.p. van € 7,50.
- Alle handelingen voor het maken van 30 menu's per uur worden door 2 medewerkers gedaan.
- Wat is de productiviteit?

Formule= bruto omzet per tijdseenheid / aantal gewerkte uren per tijdseenheid

Slide 31 - Tekstslide

Wat kan je met deze informatie?

Slide 32 - Tekstslide

  Wat kan je met deze informatie?
In beide gevallen kan de productiviteit, bij benadering, dezelfde werkdruk uitdrukken. Per situatie zal dus de gewenste productiviteit moeten worden vastgesteld op basis van de werkwijze in het bedrijf. Uiteraard heeft het beperken van handelingen een directe relatie met de wijze waarop de grondstoffen meer of minder voorbewerkt binnenkomen. De keuze voor de conveniencegroep heeft dus naast de gevolgen voor de brutowinst- marge op producten ook gevolgen voor het bepalen van de gewenste productiviteit. 

Slide 33 - Tekstslide

Productiviteit vs. Personeelskosten
Productiviteit en de kostenpost personeelskosten zijn twee kengetallen die verschillend moeten worden benaderd. 
Productiviteit geeft informatie over hoeveel bruto omzet er per medewerker per tijdseenheid wordt gerealiseerd of moet worden gerealiseerd, terwijl personeelskosten informatie geven over de kosten die er zijn voor de inzet van personeel. 
Productiviteit geeft bijvoorbeeld geen informatie over de uurlonen van de medewerkers en personeelskosten geven geen informatie over de werkdruk. 

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht
Bruto omzet
€ 1.350,00
109%
Netto omzet
?
100%
Gemiddeld uurloon
€ 8,34
loonsom/uren
Productiviteit
?
bruto omzet/ uren
Uren
31,67
bruto omzet/ productiviteit
Loonsom
?
uren x gemiddeld uurloon
% personeel
?
loonsom/netto omzet x 100%

Slide 35 - Tekstslide

Standaard integrale kostprijs
De standaard integrale kostprijsberekening is een hulpmiddel om in te schatten hoe er door een product kan worden voorzien in de totale vaste kosten, gerelateerd aan dat product. Variabele kosten reageren immers op veranderingen in de omzet en afzet, vaste kosten niet. In de formule worden de vaste kosten ‘constante kosten’ genoemd.

Slide 36 - Tekstslide

Standaard integrale kostprijs
Formule (C/N) + (V/W)

C= Constante kosten
N = Normale productie
V = Variabele kosten
W = Werkelijke productie

Slide 37 - Tekstslide

Standaard integrale kostprijs
Formule (C/N) + (V/W)

Uitkomst is bijvoorbeeld € 0,61

Dit betekent dat er per product X minimaal € 0,61 gereserveerd moet worden in de vraagprijs om in de kosten voor dit product te kunnen voorzien.

Slide 38 - Tekstslide

Bezettingsresultaat
Het verschil tussen de normale productie (N) en de werkelijke productie (W)

Is W groter dan N => overbezetting
Is W kleiner dan N => onderbezetting

Formule (W-N) x (C/N)

Slide 39 - Tekstslide

Verkoopprijs
1. Vraaggeoriënteerde prijsvorming

2. Kostengeoriënteerde prijsvorming

3. Concurrentiegeoriënteerde prijsvorming

Slide 40 - Tekstslide

12:00-12:30 uur
Lunchbreak

Slide 41 - Tekstslide

12:30 uur
Uitleg opdrachten kostprijs en verkoopprijs
 Duo's maken

Slide 42 - Tekstslide

Opdrachten in Teams
  • Opdracht Kostprijs (individueel of samen maken)
  • Opdracht Verkoopprijs in duo's

Maak in een eigen bestand de opdrachten. Houd deze bij de hand wanneer we straks terugkomen en het gaan bespreken.

Slide 43 - Tekstslide

12:45 - 14:30 uur
Aan de slag met opdrachten
    Ruimte voor individuele gesprekken

Slide 44 - Tekstslide

14:30 uur
Gezamenlijk terug in Teams en bespreken antwoorden van de opdrachten

Slide 45 - Tekstslide

15:00 uur
Afronden
Ruimte tot 15:45 uur voor individuele gesprekken

Slide 46 - Tekstslide

Hoe kijk je terug op deze online lesdag?

Slide 47 - Woordweb