Hoe leer je voor het (C)SE? Met 3 oefenvragen

SE/CSE
Hoe leer je het?
SE & CSE
Hoe leer je het?
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
HandvaardigheidTekenenMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

SE/CSE
Hoe leer je het?
SE & CSE
Hoe leer je het?

Slide 1 - Tekstslide

De stof die je moet leren voor het (Centraal) Schriftelijk Examen bestaat uit kunstgeschiedenis, kunstbeschouwing en de beeldaspecten. In het (C)SE ligt de nadruk op de kunstbeschouwing, waar je kennis over de beeldaspecten voor nodig hebt.

Kunstgeschiedenis = De geschiedenis van kunststromingen, kunststijlen, kunstwerken en kunstenaars.

Kunstbeschouwing = Hoe bekijk (beschouw) je kunst? Door aandachtig te kijken naar het effect van de beeldaspecten, materialen en technieken die door een kunstenaar in een kunstwerk zijn gebruikt kun je de bedoeling van de kunstenaar leren herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Beeldaspecten = Dat zijn onder andere: vorm, kleur, licht, ruimte, compositie, structuur, textuur en beweging. Je kunt het vergelijken met de “taal” van een kunstwerk.


Met behulp van de beeldaspecten vertelt een kunstenaar een verhaal, zoals je ook met woorden een verhaal vertelt. Daarbij zijn ook andere beeldende middelen belangrijk, zoals de materialen die gebruikt zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kun je nou het beste leren voor het Centraal Schriftelijk Examen?

De stof voor het CSE is staat binnenkort op Lessonup, net als alle uitgewerkte beeldaspecten. Tevens krijg je begin van nieuwe kalenderjaar het examenmagazine dat je krijgt bij het CPE. Ieder jaar gaat de stof over een nieuw thema. Er worden binnen het thema verschillende subthema’s behandeld. Dit zijn allemaal onderwerpen die in het CSE aan bod kunnen komen.


Maar let op! Niet alle onderwerpen komen aanbod. Er zullen vragen worden gesteld over slechts enkele van de onderwerpen. Je weet niet welke onderwerpen in het  getoetst worden, dus je moet alle stof goed bekijken. De makers van het CSE kunnen ook vragen stellen over kunstenaars en kunstwerken die wel bij het thema horen, maar die niet in de examenstof behandeld worden. Dan moet je wat je hebt geleerd zelf toepassen op deze vragen.

Tip: Leer niet alle stof uit je hoofd, dat is te veel en heeft geen enkele zin. In plaats daarvan moet je leren begrijpen wat de kunstenaar met zijn/haar werk wil zeggen, en leren herkennen welke middelen de kunstenaar heeft gebruikt om die zeggingskracht in het kunstwerk te laten zien. 

Slide 4 - Tekstslide

Dit wordt makkelijker als je jezelf tijdens het leren de volgende vragen stelt:

Wie? Wanneer? Wat? Waarom? Hoe?

Het “Wie?” en “Wanneer?” is achtergrondinformatie. Het is voldoende om dit goed door te lezen.

Wie?: Naam van de kunstenaar, geboortedatum, geboorteplaats; zijn/haar leven (biografie).


W
Waarom?: Wat wil de kunstenaar aan de toeschouwer vertellen. Wat is de (symbolische) betekenis van het werk. Wat heeft de kunstenaar van zichzelf laten zien. Welke achtergrond heeft hij willen verwerken. Wat was zijn bedoeling.
W
Hoe?: Van welke materialen is het werk gemaakt en hoe heeft dit invloed op de betekenis van het werk. Welke technieken zijn gebruikt. Welke beeldaspecten heeft de kunstenaar gebruikt (hoe gebruikt de kunstenaar vorm, kleur, compositie etc. om zijn verhaal te vertellen) en wat voegt dit aan de betekenis toe.
H
Wat?: Wat voor een soort kunstwerk is het: bijvoorbeeld een schilderij, een object of een installatie. Beschrijving van het werk: wat kun je  erop of ervan herkennen (de voorstelling).
W

Het “Wanneer?” is achtergrondinformatie. Het is voldoende om dit goed door te lezen.

Wanneer?: De tijd waarin de kunstenaar werkte, de gebeurtenissen die plaats vonden. Als de gebeurtenissen invloed hebben gehad op het werk van de kunstenaar, bijvoorbeeld op de betekenis ervan, gaan die gebeurtenissen bij het “waarom?” horen. De jaartallen van de kunstwerken hoef je niet te kunnen noemen.

W

Slide 5 - Tekstslide


Vraag 1:
Bekijk de afbeelding hiernaast. De paarden rennen. Noem twee aspecten van de voorstelling waaraan
je kunt zien dat de paarden rennen.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Tekstslide


Vraag 2:
Bekijk de afbeelding hiernaast. Door de kleurcontrasten in dit schilderij vallen de paarden op. Noem een kleurcontrast en leg je antwoord uit.

Slide 8 - Open vraag


Tip:  De stof voor het (C)SE bestaat voor een groot deel uit afbeeldingen. Het leren werkt het best als je probeert om de tekst die je leest in deze afbeeldingen te herkennen. Wat er op een afbeelding staat kun je beter onthouden dan een stuk tekst. Bovendien worden alle vragen van het (C)SE ook naar aanleiding van afbeeldingen gesteld.

Slide 9 - Tekstslide

Tip: Tijdens het (C)SE mag je een woordenboek raadplegen. Let wel goed op dat niet alle begrippen die je moet weten in het woordenboek staan. Let ook op dat sommige begrippen in de context van de beeldende vakken een andere betekenis kunnen hebben dan de gangbare betekenis. “Drukken” betekent bijvoorbeeld in het dagelijks leven “op een knop drukken”; maar in de beeldende vakken is het een grafische techniek: het “drukken van posters” bijvoorbeeld.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video


Vraag 3: Bekijk de afbeelding hiernaast.
Het lijkt erop dat Herakles het gevecht wint.
Leg aan de hand van drie kenmerken uit dat hij het gevecht lijkt te winnen.

Slide 12 - Open vraag