In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Stoffen herhaling
H3.1, 3.2, 3.3, 3.4 en 3.5 HV2
Slide 1 - Tekstslide
De definitie van een zuivere stof is:
A
Een stof die ingedampt is
B
Een stof die bestaat uit 1 soort atomen
C
Een stof die bestaat uit 1 soort molecuul
D
Een stof die gefilterd is
Slide 2 - Quizvraag
Moleculen en atomen
Een molecuul is het kleinste deeltje van een stof met nog de eigenschappen van die stof.
Atomen zijn de individuele bouwstenen
van moleculen.
Slide 3 - Tekstslide
mengsel:
meerdere soorten moleculen
zuivere stof:
één soort moleculen
Slide 4 - Tekstslide
Welke van de onderstaande stoffen is een zuivere stof?
A
Kristalsuiker
B
Ice tea
C
Melk
D
Koffie
Slide 5 - Quizvraag
Is dit een zuivere stof?
A
Ja
B
Nee
Slide 6 - Quizvraag
Een mengsel bestaat uit:
A
Meerdere atomen
B
Meerdere moleculen
C
Meerdere stoffen
Slide 7 - Quizvraag
Zuivere stof of mengsel?
A
Zuivere stof op macroniveau
B
Mengsel op macroniveau
C
Zuivere stof op microniveau
D
Mengsel op microniveau
Slide 8 - Quizvraag
Zie je een zuivere stof of een mengsel?
A
Mengsel op microniveau
B
Zuivere stof op microniveau
C
Mengsel op macroniveau
D
Zuiverestof op macroniveau
Slide 9 - Quizvraag
Wat voor soort mengsel is mayonaise?
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Oplossing
Slide 10 - Quizvraag
Je voegt olie toe aan een azijn. De vloeistoffen mengen niet. Wat voeg je toe om te zorgen dat de stoffen wel mengen?
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Oplossing
D
Emulgator
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de emulgator in mayonaise?
A
olie
B
water
C
eigeel
D
geen enkel idee
Slide 12 - Quizvraag
Zie je een zuivere stof of een mengsel?
A
Zuivere stof
B
Mengsel
Slide 13 - Quizvraag
Welk soort mengsel is dit?
A
oplossing
B
suspensie
C
emulsie
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de formule voor dichtheid?
A
Dichtheid = massa : volume
B
Dichtheid = Volume : massa
C
Dichtheid = massa x volume
D
Dichtheid = Volume - massa
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het symbool van dichtheid?
A
p
B
ρ
C
P
D
π
Slide 16 - Quizvraag
Water heeft een dichtheid van 1 g/cm3 Olie heeft een dichtheid van 0,9 g/cm3 Aluminium heeft een dichtheid van 2,7 g/cm3 perspex heeft een dichtheid van 1.2 g/cm 3
Welke stof heeft de kleinste dichtheid?
A
water
B
olie
C
aluminium
D
perspex
Slide 17 - Quizvraag
De dichtheid van de badeend is ...... dan de dichtheid van water
A
Groter
B
Kleiner
C
Gelijk
D
Geen idee
Slide 18 - Quizvraag
Wat is de dichtheid van dit voorwerp?
A
9,0g/cm3
B
8,9g/cm3
C
0,11g/cm3
D
80g/cm3
Slide 19 - Quizvraag
Wat betekend het volgende gevarensymbool?
A
corrosief
B
licht ontvlambaar
C
giftig
D
schadelijk
Slide 20 - Quizvraag
Wat betekend het volgende gevarensymbool?
A
giftig
B
explosief
C
schadelijk
D
oxiderend
Slide 21 - Quizvraag
Wat betekent dit gevarensymbool?
A
Oxiderend
B
Explosief
C
Schadelijk
D
Licht ontvlambaar
Slide 22 - Quizvraag
Welke van de onderstaande beschrijvingen hoort bij de scheidingsmethode bezinken:
A
Een filtreerpapiertje gebruiken en de suspensie daar doorheen laten lopen, onoplosbare stoffen blijven dan achter
B
Je schudt de suspensie rustig heen en weer zodat de onoplosbare stoffen zich scheiden van het water.
C
Een suspensie laten staan, onoplosbare stoffen zakken naar de bodem.
Slide 23 - Quizvraag
Bezinken en afschenken
Slide 24 - Tekstslide
Een suspensie kun je scheiden door
A
indampen
B
extraheren/ extractie
C
bezinken en filtreren
D
destilleren
Slide 25 - Quizvraag
Filtreren
Een suspensie heeft allemaal kleine deeltjes in de vloeistof zweven. Deze kun je d.m.v. filtreren er uit halen.
Slide 26 - Tekstslide
Je hebt zout opgelost in water, hoe ga je deze van elkaar scheiden
A
Inzinken
B
Filtreren
C
Indampen
D
Destilleren
Slide 27 - Quizvraag
Indampen
Bij indampen kook je de oplossing: de vloeistof verdampt.
De vaste stof blijft achter op het indampschaaltje: het residu.
Zo kun je bijvoorbeeld zout uit zeewater halen.
Slide 28 - Tekstslide
Extraheren en filtreren
Extraheren betekent: uittrekken. De smaakstoffen worden uit het koffiepoeder getrokken en daarna filtreer je, zodat de koffieprut niet in je kopje koffie komt.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Video
Destilleren
Een mengsel wordt verhit tot de vloeistof met het laagste kookpunt gaat verdampen
de damp wordt opgevangen en gekoeld
De vloeistoffen in het mengsel
moeten een verschillend kookpunt hebben.
Residu = wat achter blijft
Destillaat = wat wordt opgevangen.
Slide 31 - Tekstslide
Wat bedoelen we met verdampen?
Slide 32 - Woordweb
Wanneer verdampt water ?
A
als ijs verwarmt wordt
B
als vloeibaar water wordt verwarmt
C
als vloeibaar water wordt afgekoeld
D
als waterdamp wordt afgekoeld
Slide 33 - Quizvraag
als ijs wordt verwarmt wat gebeurt er dan met het ijs?
A
verdampen
B
stollen of bevriezen
C
smelten
D
condenseren
Slide 34 - Quizvraag
als je vloeibaar water in de diepvries zet wat gebeurt er dan?
A
verdampen
B
stollen of bevriezen
C
smelten
D
condenseren
Slide 35 - Quizvraag
als waterdamp wordt afkoeld noemen we dat...?
A
verdampen
B
stollen of bevriezen
C
smelten
D
condenseren
Slide 36 - Quizvraag
Stoffen bestaan uit 3 fasen. De overgang van de ene naar de andere fase noemen we faseovergang
- Vloeibare fase
- Vaste fase
- Gas fase
Vast Vloeibaar Gas
Slide 37 - Tekstslide
Mengsel
Zuivere stof: element
Zuivere stof: molecuul
Slide 38 - Sleepvraag
vaste stof
vloeistof
gas
moleculen bewegen rond elkaar
moleculen bewegen ver uit elkaar en snel
moleculen trillen op hun plaats
Slide 39 - Sleepvraag
Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren
Slide 40 - Quizvraag
Hoe heet deze faseovergang?
A
smelten
B
stollen
C
verdampen
D
condenseren
Slide 41 - Quizvraag
Stoffen komen in drie fasen voor. Bij welke fase bewegen de moleculen het snelst?