Klas A2

De zinnen......
Je weet uiteraard wat een zin is. Maar dat een zin ook een naam heeft? Dat wist je vast nog niet!

Deze les ga je leren wat enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen zijn. We beginnen bij het begin, de enkelvoudige zin.


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De zinnen......
Je weet uiteraard wat een zin is. Maar dat een zin ook een naam heeft? Dat wist je vast nog niet!

Deze les ga je leren wat enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen zijn. We beginnen bij het begin, de enkelvoudige zin.


Slide 1 - Tekstslide

Voorkennis:
  • Je moet weten hoe je de persoonsvorm vindt.
  • Je moet weten hoe je het onderwerp vindt.

Slide 2 - Tekstslide

Welke manieren kun je gebruiken om de persoonsvorm te vinden?

Slide 3 - Woordweb

Haal uit de twee zinnen de persoonsvorm.
1. Ik eet een boterham.
2. Ik zit de hele dag op Twitter.

Slide 4 - Woordweb

Hoeveel persoonsvormen zitten er in elke zin? 1. Ik retweet nooit. 2. In de avond moet ik mijn telefoon inleveren.

Slide 5 - Open vraag

Theorie
Een enkelvoudige zin heeft maar één persoonsvorm.
Nog wat voorbeelden.
De persoonsvorm is steeds onderstreept
Mijn telefoon gaat om de haverklap.
Ik ren me rot naar alle lokalen.
De vrijdag is echt te lang.
Morgen moet ik trainen voor voetbal.

Slide 6 - Tekstslide

Bedenk nu zelf een enkelvoudige zin en benoem de persoonsvorm.

Slide 7 - Woordweb

Zoek in de zin de persoonsvormen en de onderwerpen. Mieke bakt een taart en Petra helpt haar moeder.

Slide 8 - Woordweb

Leerdoelen
-Je kunt herkennen en benoemen: hoofd- en bijzinnen in samengestelde zinnen.
- Je kent het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende samengestelde zinnen.
- Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

samengestelde zinnen
hoofdzinnen + bijzinnen

Ik .......heb nooit geld bij me, omdat ik mijn pinpas gebruik.

ow+pv wel of niet naast elkaar.

hoofdzin: altijd /  bijzin: kan wat tussen



Slide 11 - Tekstslide

Hoofdzin + bijzin
hoofdzin: pv staat voor in de zin: op de eerste of tweede plaats


bijzin: pv staat vaak achter in de zin

Omdat ik mijn pinpas gebruik, heb ik nooit geld bij me.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een hoofd- en een bijzin?

Slide 13 - Open vraag

Wat is de hoofdzin? Mensen lachen vooral, omdat ze aardig willen doen.
A
Mensen lachen vooral
B
omdat ze aardig willen doen

Slide 14 - Quizvraag

Samengestelde zinnen
nevenschikking : HZ naast elkaar

Chyril heeft getennist en ze loopt nu naar huis.

onderschikking: HZ + BZ 

Chyril heeft besloten dat zij contant geld meeneemt.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

De specialisten hebben veel kennis en lossen veel misdaden op.
nevenschikking of onderschikking?
A
Nevenschikking
B
Onderschikking

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een nevenschikkende en onderschikkende zin?

Slide 18 - Woordweb

Hij ontdekte de hemel en hij vond de auto uit.

A
HZ+BZ onderschikkend
B
HZ+HZ onderschikkend
C
HZ+BZ nevenschikkend
D
HZ+HZ nevenschikkend

Slide 19 - Quizvraag

Voegwoorden blz.126
- verbinden woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar

onderschikkende voegwoorden (os.vgw.) 
nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw.)

Slide 20 - Tekstslide

os.vgw + ns.vgw
1.Nick en Simon  
2.Zij trekt een jurk aan, want zij gaat naar een feest.
3.Hij rekent erop dat jij haar helpt met schilderen en dat ik haar help verhuizen
4. tulpen of gladiolen
5. geen kopje thee maar een kopje koffie
6. Weet Max al of hij die Playstation gaat kopen?

Slide 21 - Tekstslide

Het scheelt niet veel, maar mannen lijken iets muzikaler.
voegwoord?
A
HZ+HZ maar = os.vgw
B
HZ+BZ maar = ns.vgw.
C
HZ+HZ maar = ns.vgw.
D
BZ+HZ maar = os.vgw.

Slide 22 - Quizvraag

Als Niels ergens gaat eten of logeren, kijkt hij altijd eerst op TripAdvisor.
zinnen + voegwoorden?
A
BZ+HZ+HZ als=os.vgw/of=ns.vgw.
B
BZ+BZ+HZ als=os.vgw/of=os.vgw.
C
BZ+BZ+HZ als=os.vgw/of=os.vgw.
D
HZ+HZ+HZ als=ns.vgw/of=os.vgw.

Slide 23 - Quizvraag

Opdracht 2.1 voegwoord?
Wist je dat er vroeger geen asfaltwegen waren, maar straten van klinkers?
A
maar=os.vgw.
B
dat=os.vgw. maar=ns.vgw.
C
dat=ns.vgw.
D
dat=ns.vgw maar= ns.vgw

Slide 24 - Quizvraag

Hoewel de weg glad is, veroorzaak ik geen ongelukken, want ik rijd voorzichtig.
Noteer de voegwoord(en) en geef aan ns. of os.

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag!
- Maak opdracht 3 blz.125 + opdracht 3 blz.127 in je schrift of online (H4 Grammatica zinsdelen + woordsoorten)
(blz.127 3.2 zelf)

- Leer H4 Grammatica zinsdelen + woordsoorten

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen
-Je kunt herkennen en benoemen: hoofd- en bijzinnen in samengestelde zinnen.
- Je kent het verschil tussen nevenschikkende en onderschikkende samengestelde zinnen.
- Je kunt nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide