Les verbes A2

1. (parler, fut.proche): je ...............
2. (parler, passé composé): Marie...........
1 / 24
volgende
Slide 1: Open vraag
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

1. (parler, fut.proche): je ...............
2. (parler, passé composé): Marie...........

Slide 1 - Open vraag

3. (mann., présent) zij ................(hebben)
A
elles sont
B
elles ont
C
ils sont
D
ils ont

Slide 2 - Quizvraag

4. (être présent) elles ..................
A
vont
B
ont
C
sont
D
font

Slide 3 - Quizvraag

5. Pierre et Corine .............(présent, aller)

Slide 4 - Open vraag

Heb je het goed gedaan? Hier zie de antwoorden nog eens bij  elkaar. Daarna volgen nog wat vormen.
1. parler, fut.proche: je vais parler

2. parler, passé composé:  Marie a parlé
3. avoir, présent : Ils ont

4. être, présent:  elles sont

5. aller, présent:  Pierre et Corine vont


Slide 5 - Tekstslide

(avoir, passé composé) elle ..................
(vendre, passé composé) Juliette ........

Slide 6 - Open vraag

(être, passé composé) Nous ..................
(faire, passé composé) Elles ......................

Slide 7 - Open vraag

(aller, passé composé)
Marie et Sophie ...................
A
ont allées
B
vont aller
C
sont allé
D
sont allées

Slide 8 - Quizvraag

Hoe ging dat?
6. avoir, passé composé:             elle a eu

7. vendre, passé composé:         Juliette a vendu

8. être, passé composé :             Nous avons été

9. faire, passé composé:            elles ont fait

10. aller, passé composé:    Marie et Sophie sont allées


Slide 9 - Tekstslide

Zeg in welke tijd de vorm staat en vertaal:
vous allez faire

Slide 10 - Open vraag

Zeg in welke tijd de vorm staat en vertaal:
Tu as été

Slide 11 - Open vraag

Zeg in welke tijd de vormen staan en vertaal:
nous avons pris
il a voulu

Slide 12 - Open vraag

Zeg in welke tijd de vorm staat en vertaal:
ils voulaient

Slide 13 - Open vraag

wist je alle antwoorden?
11. vous allez faire  (f.proche): jullie gaan doen/maken
                                                of: u gaat doen/maken
12. Tu as été  (p.c. être): jij bent geweest

13.  nous avons pris  (p.c. prendre):
                          men heeft/we hebben genomen 

14.  il a voulu (p.c. vouloir): hij heeft gewild
15.  ils voulaient  (imparfait vouloir)  zij wilden

Slide 14 - Tekstslide

welke tijd? en vertaal de vorm:
jullie gaan vergeten

Slide 15 - Open vraag

welke tijd? en vertaal de vorm:
zij is gegaan

Slide 16 - Open vraag

welke tijd? en vertaal de vorm:
wij hebben verkocht

Slide 17 - Open vraag

welke tijd? en vertaal de vorm:
zij willen

Slide 18 - Open vraag

welke tijd? en vertaal de vorm:
ik kan/mag

Slide 19 - Open vraag

Hoe ging dat?
16. jullie gaan vergeten = vous allez oublier
       (fut. proche: vorm van aller + hele ww.)
17. wij hebben verkocht = nous avons vendu/on a vendu
18. zij is gegaan  =  elle est allé(p.c. met hulpww. être            en onderw. is vrouwelijk dus + e)
19. zij willen  = ils/elles veulent (présent van vouloir)
20. ik kan/ mag = je peux (présent van pouvoir)

Slide 20 - Tekstslide

Op het volgende blad staat een lijst met de ww. door elkaar.
check -of je van allemaal de betekenis weet 
-of je weet bij welke groep ze horen (-onregelmatig of regelmatig? -er/-ir/-re?
-of je ze kunt vervoegen in de présent, de futur proche, de passé composé en de imparfait
-of je dan ook weet hoe je die vormen vertaalt.
Maak een lijstje van de betekenissen / tijden die je nog niet goed kent en oefen daar verder mee.

Slide 21 - Tekstslide

Tip:
welke zijn de 7 onregelmatige ww die we tot nu toe leerden? 
De overige zijn dan gemakkelijk in te delen in -er/ -ir /-re


Slide 22 - Tekstslide

vendre                                finir 
oublier                                détester 
prendre                              adorer
pouvoir                              commencer
habiter                               perdre
trouver                              travailler
grandir                              arriver
rougir                                 faire
écouter                             aller
chercher                           donner
entendre                          remplir
rendre                                avoir
choisir                                aimer
répondre                          regarder
organiser
parler 
attendre
réfléchir
remplir
devoir
vouloir


en natuurlijk....  être!
  


 

Slide 23 - Tekstslide



Noteer de vormen die je nog niet goed kent. 
Overhoor jezelf/ elkaar.
Je kunt er ook kaartjes van maken om die te oefenen (op de voorkant Frans, op de achterkant Nederlands).
Als er vormen zijn waarbij je je nog altijd vergist
oefen die dan verbuga

BONNE CHANCE!



Slide 24 - Tekstslide