Werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Uitspraak

Een sollicitatiebrief met veel spelfouten

verdwijnt meteen naar de stapel

Afgewezen

Vind je dat terecht? 

Programma

1. Instructie werkwoordspelling (10 min) 

2. Werkfase: Maak de spellingtest 1 - 10 (25 min)

3. Evaluatie (Quiz) 

Werkwoordspelling

1. Begin met de ik-vorm

2. ott - stam of stam plus t

3. ovt - stam plus te(n) of de(n)

4. vtt - stam plus t of d 

Spelling tegenwoordige tijd

Het huis (branden) ott

• ik-vorm: ik brand
• Vervang ww door lopen: hoor je wel of geen -t?

• Het huis brandt (stam plus t)

Spelling verleden tijd (ovt)

Het huis (branden) ovt

• ik-vorm: ik brand
• Komt er te of de achter de stam?
• Hele werkwoord zonder - en
• In dit geval eindigt dat op een -d
• Een d zit niet in TEXKOFSCHIP

• Het huis brandde.

Spelling voltooid deelwoord

Hij is naar huis (fietsen)

• ik-vorm: ik (ge) fiets
• Vraag: eindigt het voltooid deelwoord op een t of een d?
• Werkwoord zonder -en
• In dit geval eindigt dat op een -s
• Een -s zit in het TeXKoFSCHiP

• Hij is naar huis gefietst

Werkfase

Maak de test werkwoordspelling

Schrijf je naam, klas en datum boven het blad

Pas de regels toe

Je hebt 30 minuten 

Ik loop langs om uitleg te geven

Afgelopen weken ... we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

werkwoordspelling
Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek

1. presenteert
2. presenteerd
3. presenteerdt
4. presenteer

werkwoordspelling

1. Gisteren verhuisden we naar Groningen.
2. Gisteren verhuisten we naar Groningen.

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

werkwoordspelling

1. Hij heeft de boel belazerd.
2. Hij heeft de boel belazert.

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?

1. word
2. wordt

Het ... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.

1. gebeurd
2. gebeurdde
3. gebeurdt
4. gebeurt

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!

1. betekend
2. betekent
3. betekende
4. betekente

werkwoordspelling

1. Hij onthoud.
2. Hij onthoudt.

werkwoordspelling

1. Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
2. Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Werkwoordspelling

1. Zij downloadt het document
2. Zij download het document

Werkwoordspelling

1. Zij heeft het huis geverft
2. Zij heeft het huis geverfd

Wil je meer oefenen met de werkwoordspelling?