5.2 Waar kun je werken?

5.2 Waar kun je werken?
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

5.2 Waar kun je werken?

Slide 1 - Tekstslide

Je leert:

  • Welke ondernemingsvormen er zijn
  • Hoe een bedrijf georganiseerd is
  • In welke sectoren je kunt werken

Slide 2 - Tekstslide

Ondernemingsvormen

Eenmanszaak met of zonder personeel 

Vof (Vennootschap onder firma)

* BV (Besloten vennootschap)

NV (Naamloze vennootschap)


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Organigram: hoe zijn taken en verantwoordelijkheden verdeeld. leidinggevende, uitvoerende en ondersteunende taken

Slide 5 - Tekstslide

Productiesectoren
  1. Primaire sector (landbouw, visserij, winning van delstoffen)
  2. Secundaire sector (industrie, bouw, ambachten (bakker))
  3. Tertiaire sector (commerciële dienstverlening, bijv. winkels/ banken/ transportbedrijven)
  4. Quartaire sector (niet- commerciële dienstverlening, bijv. gezondheidszorg/ onderwijs/ overheidsdiensten)

Slide 6 - Tekstslide

Hoe heet het register waar je de eenmanszaak moet inschrijven?
A
Verkoopregister
B
Kamer van Koophandel register
C
handelsregister
D
Belastingregister

Slide 7 - Quizvraag

Bij welke ondernemingsvorm is de directeur in loondienst?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
CV
D
BV

Slide 8 - Quizvraag

Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF

Slide 9 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm geeft aandelen uit die vrij verhandelbaar zijn?
A
NV
B
BV
C
CV
D
VOF

Slide 10 - Quizvraag

Welke van onderstaande bedrijven geeft aandelen uit?
A
NV
B
Eenmanszaak
C
CV
D
VOF

Slide 11 - Quizvraag

Welke ondernemingsvorm is een rechtspersoon?
A
CV
B
NV
C
VOF
D
Eenmanszaak

Slide 12 - Quizvraag

Arbeidsmotieven zijn redenen om te werken. Je werkt voor: regelmaat, loon, sociaal contact en?

Slide 13 - Open vraag

Welk van de vier is GEEN ondernemingsvorm?
A
Eenmanszaak
B
V.o.F
C
B.V.
D
A.P.

Slide 14 - Quizvraag

Noem de vier productiesectoren. Geef ook een beroep aan per sector

Slide 15 - Open vraag

Wat betekent de afkorting KvK?
A
Kamer voor kooplieden
B
Kamer van Handel
C
Koopwaar en Koophandel
D
Kamer van Koophandel

Slide 16 - Quizvraag

In welke sector werkt deze man? De primaire, secundaire, tertiaire of quartaire?

Slide 17 - Open vraag

Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar

Slide 18 - Quizvraag

Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank

Slide 19 - Quizvraag

Industrie is een onderdeel van de secundaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Welke van de vier productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 22 - Quizvraag