A1 les 12

• NT2
• MBO
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 5
• Studiejaar 2

les 12

Lesplan

1. check in

2. nieuwe woorden + oefening

3. spreekoefening stad

4. Spreekoefening bij het koffieapparaat

5. Foto vragen

6. Oefening met lidwoorden

het bord

het fietspad

de kilometer

Let op!

de regel

rijden

de snelweg

de helm

rechtsaf

linksaf

het stoplicht

stoppen

het verkeer

de weg

het zebrapad

de rotonde

de automobilist

de parkeerplaats

oversteken

de rotonde – het zebrapad – oversteken – het stoplicht – de parkeerplaats – de helm – de bumper – de vrachtwagen – rechtsaf – linksaf

1. Voetgangers moeten wachten bij _________ als het rood is.
2. Ik moet mijn auto kwijt. Waar is een _________?
3. Bij een ongeluk zat er een grote deuk in de _________.
4. Fietsers dragen een _________ voor hun veiligheid.
5. Je moet goed kijken voordat je gaat _________.
6. Grote spullen worden vervoerd met een _________.
7. Voor je veiligheid moet je lopen over _________.
8. Op een _________ moet je naar het verkeer van links en rechts kijken.
9. De bus moet hier _________ slaan bij het kruispunt.

wordwall.net

Dialoog: Bij het koffiezetapparaat ☕

👩 Anna: Hoi Mark, wil jij ook koffie?

👨 Mark: Ja, graag! Ik ben een beetje moe.

👩 Anna: Hoe drink jij je koffie?

👨 Mark: Met melk en een beetje suiker.

👩 Anna: Oké, hier is je koffie.

👨 Mark: Dank je wel! Wat drink jij?

👩 Anna: Ik neem thee. Ik hou niet van koffie.

👨 Mark: Oh, echt? Wat is jouw favoriete thee?

👩  Anna: Kamille. Dat is lekker en rustgevend.

👨 Mark: Klinkt goed! Geniet van je thee.

vragen over de foto

1. Welke kleur had de bal?

2. Had de man iets te eten?

3. Welk fruit zag je?

4. Hoeveel planten zijn er in de kamer?

5. Hoe laat is het op de klok?

6. Welke kleur heeft de parasol? 

7. Welke kleur heeft de bank?

8. Kan je door de ramen van de kamer kijken?

🔹 Bepaalde lidwoorden: "de" & "het"

Gebruik je voor iets specifieks of bekends.

"De" → meeste woorden, meervoud, mensen, beroepen, bloemen, bomen, fruit.

Voorbeeld: de tafel, de vrouw, de appel.

"Het" → verkleinwoorden (-je), talen, spellen, sommige zelfstandige naamwoorden (gevoel, verschil).

Voorbeeld: het boekje, het Nederlands, het verschil.

🔹 Onbepaald lidwoord: "een"

Gebruik je voor iets algemeens of onbekends.

Voorbeeld: een huis, een hond, een kop koffie.

✅ Voorbeelden:

Ik koop een boek. (Ik weet nog niet welk boek.)

Zij heeft een hond. (We weten niet welke hond precies.)

We drinken een kop koffie. (Het maakt niet uit welke kop.)

Oefening: Kies het juiste lidwoord (de/het/een) 📝

1. Ik heb __________ boek gelezen.

2. Op tafel staat __________ kopje koffie.

3. Zij koopt __________ jas in de winkel.

4. We gaan naar __________ park om te wandelen.

5. Mijn broer heeft __________ nieuwe fiets.

6. Kijk! Daar loopt __________ hond op straat.

7. In Nederland regent het vaak in __________ herfst.

8. We eten vandaag __________ appel en __________ banaan.

9. Hij heeft __________ idee voor het feest.

Wat heb je geleerd?

- Wat vond je van de les?

- Wat wil je volgende week leren?

Dictee

Ik wil graag werken in een winkel.

Wanneer kan ik beginnen met mijn nieuwe baan?

Mijn collega’s zijn vriendelijk en helpen mij.

Ik werk van maandag tot en met vrijdag.