Zinsontleding les 2

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn zinsdelen?

Slide 3 - Open vraag

HERHALING!

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 6 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Wat is een gezegde?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Video

Hoe vind je het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 13 - Open vraag

Heeft jouw vader weer een nieuwe auto gekocht?
Wat is de persoonsvorm?
A
heeft
B
jouw
C
een nieuwe auto
D
gekocht

Slide 14 - Quizvraag

Aan die ruwe buurjongens zullen we nooit onze racefietsen uitlenen.
Wat is de persoonsvorm?
A
zullen
B
we
C
onze racefietsen
D
uitlenen

Slide 15 - Quizvraag

De ambtenaar had dit rapport alsnog aan de baas kunnen tonen.
Wat is de persoonsvorm?
A
de ambtenaar
B
dit rapport
C
de baas
D
had

Slide 16 - Quizvraag

In het voorjaar heeft mijn vader een tuinhuis voor Anja gekocht.
Wat is het onderwerp?
A
het voorjaar
B
heeft
C
mijn vader
D
voor Anja

Slide 17 - Quizvraag

Zouden de boeren de grote akker willen bewerken?
Wat is het onderwerp?
A
de boeren
B
de grote akker
C
willen
D
bewerken

Slide 18 - Quizvraag

Wat zullen wij aan de collectant geven?
Wat is het onderwerp?
A
wat zullen
B
wij
C
de collectant
D
geven

Slide 19 - Quizvraag

Is jouw vriend opgepakt in de ochtend?
Wat is het gezegde?
A
is
B
is opgepakt
C
in de ochtend
D
jouw vriend

Slide 20 - Quizvraag

De vrouw heeft vanmorgen alle kinderen een sticker laten uitzoeken.
Wat is het gezegde?
A
de vrouw
B
heeft
C
heeft laten uitzoeken
D
een sticker

Slide 21 - Quizvraag

Tijdens de vakantie is het contract alsnog ontbonden.
Wat is het gezegde?
A
tijdens
B
de vakantie
C
is ontbonden
D
is

Slide 22 - Quizvraag

Waarom geven jullie haar tien koeken?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
jullie
B
tien koeken
C
geven
D
haar

Slide 23 - Quizvraag

De stoute kat mocht zijn eigenwijze baasje een kopje geven.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de stoute kat
B
mocht
C
zijn eigenwijze baasje
D
een kopje

Slide 24 - Quizvraag

Heeft Achmed voor jullie alsnog een schilderij gemaakt?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Achmed
B
voor jullie
C
een schilderij
D
gemaakt

Slide 25 - Quizvraag

Karel heeft een spelletje voor jou gekocht.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
Karel
B
een spelletje
C
gekocht
D
voor jou

Slide 26 - Quizvraag

Vanmorgen heeft haar vader Piet een opdracht gegeven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
heeft haar vader
B
haar vader Piet
C
vader
D
Piet

Slide 27 - Quizvraag

Huilend heeft Erna een brief aan haar vriend geschreven.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
huilend
B
een brief
C
aan haar vriend
D
geschreven

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Hij heeft aan Sanne voor haar verjaardag een cadeau gegeven.
pv: heeft
wwg: heeft gegeven
ow: wie/wat heeft gegeven?:hij
lv: wie/wat heeft hij gegeven?: een cadeau
mw: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven?: aan Sanne
bwb:voor haar verjaardag

Slide 30 - Tekstslide

Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen bij de boekhandel voor de jarige juf.
pv: wilden
wwg: wilden gaan kopen
ow: wie/wat wilden gaan?: Bart, Kees en Ben
lv: wie/wat wilden Bart, Kees en Ben gaan kopen?: een cadeaubon
mv: voor wie wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen?: voor de jarige juf
bwb:vorige week, bij de boekhandel

Slide 31 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 32 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 33 - Open vraag

Wat zou je nog een keer willen oefenen?

Slide 34 - Open vraag