Economie examen

EXAMENTRAINING
Economie HGL
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

EXAMENTRAINING
Economie HGL

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Tips voor het maken van een examen

  • Checken of we weten hoe het examen eruit gaat zien

Slide 2 - Tekstslide

Examenzittingen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Het examen economie duurt:
A
2 uur
B
2,5 uur
C
3 uur
D
1,5 uur

Slide 5 - Quizvraag

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een Nederlands woordenboek
C
Ja, een woordenboek Nederlands naar een andere taal
D
Ja, een NL woordenboek of een Nederlands wb naar een andere taal

Slide 6 - Quizvraag

Met potlood schrijven is toegestaan bij je economie examen
A
ja natuurlijk mag dat
B
Nee, dat mag niet m.u.v. het tekenen van grafieken met potlood
C
Nee, dat mag niet in verband met fraudegevoeligeheid

Slide 7 - Quizvraag

De vragen van je examen mag je alleen in de voorgeschreven volgorde maken
A
Ja, je moet beginnen met vraag 1, daarna vraag 2, vraag 3 enz.
B
Ja, anders word je op je cijfer gekort
C
Nee, dat hoeft niet, de docent zoekt het wel uit
D
Nee, dat hoeft niet, als je de vragen maar duidelijk aangeeft

Slide 8 - Quizvraag

Welke rekenmachine neem je mee naar je examen?
A
Een ouderwetse rekenmachine zonder toeters en bellen
B
Een ouderwetse rekenmachine en evt een reserverekenmachine.
C
een grafische rekenmachine met een leeg geheugen
D
Een mobieltje met een goedgekeurde rekenmachine app

Slide 9 - Quizvraag

Laatste tips
  • Geld ALTIJD afronden op 2 decimalen
  • Procenten afronden op 1 decimaal
  • LEES de vraag goed
  • Heb je antwoord gegeven op de vraag?
  • Oefenen, oefenen, oefenen, én nakijken 
  • Begrippen en samenvatting goed leren

Slide 10 - Tekstslide




Bekijk de volgende dia. 
Wat staat er?

Slide 11 - Tekstslide

De Singaporetest - 70 % 
We moeten -, zei een - uit Singapore tegen -. We hebben geen - meer. Singapore is maar een klein - met een sterk - -.
We - met zo’n - dat we niet anders kunnen. - - ik - een huis met een - aan beide
-, het - er -. Voor de - mensen is dit nog steeds de - - van -, maar dat is een niet meer te - -
geworden.

Slide 12 - Tekstslide




Kan je het nu lezen?

Slide 13 - Tekstslide

De Singaporetest - 80 % 
We moeten -, zei een -uit Singapore tegen me. We hebben geen -meer. Singapore is maar een
klein - met een sterk groeiende bevolking. We - met zo n -dat we niet anders kunnen. --ik - een
huis met een -aan beide -, het liefst er -. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de - wijze van
wonen, maar dat is een niet meer te - -geworden

Slide 14 - Tekstslide




En nu?

Slide 15 - Tekstslide

De Singaporetest - 90 % 
We moeten omhoog, zei een -uit Singapore tegen me. We hebben geen -meer. Singapore is maar
een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We -met zo n ruimtegebrek dat we niet
anders kunnen. --ik iedereen een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst er -. Voor de -
mensen is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet meer te --geworden.

Slide 16 - Tekstslide




Dit is de volledige tekst. 

Slide 17 - Tekstslide

De Singaporetest - 100 % 
We moeten omhoog, zei een architect uit Singapore tegen me. We hebben geen ruimte meer. Singapore is maar een klein eiland met een sterk groeiende bevolking. We kampen met zo'n ruimtegebrek dat we niet anders kunnen. Net zoals ik wil iedereen een huis met een tuin aan beide zijden, het liefst er omheen. Voor de meeste mensen is dit nog steeds de ideale manier van wonen, maar dat is een niet meer te realiseren droom geworden.

Slide 18 - Tekstslide




Conclusie?
Wanneer je enkele woorden in de tekst niet kent (begrijpt), dan wordt het soms bijna onmogelijk om de vraag (goed) te beantwoorden. 

Slide 19 - Tekstslide

  • Theorie:
  1. Woordjes leren / voorbeelden bedenken / ezelsbrug
  2. Samenvatting maken
  3. Opgaven opnieuw maken (boek of online)

  • Berekeningen 
  1. Formules leren en begrijpen
  2. Rekenopgaven opnieuw maken (boek of online)

  • Oude examens maken
  1. Antwoorden controleren
  2. Aan de slag met moeilijke onderdelen

Slide 20 - Tekstslide

Het examen maken:
  • Gebruik je kladpapier:
  1. Zet getallen op een rij
  2. Schrijf ook de woorden erbij
  3. Bij open vragen: schrijf de definitie even op
  • Let op de eenheden (€, %, aantallen, $, miljoen, x1000, enz.)
  • Controleer je antwoorden
  1. Heb ik de vraag echt beantwoord?
  2. Is het logisch?
  3. Reken % weer terug

Slide 21 - Tekstslide

examen economie (correctie)
  • Per vraag krijgen je 0, 1 of 2 punten
  • Eén antwoord gevraagd? Alleen jouw eerste antwoord wordt gelezen
  • Géén berekening? Dan géén punten
  • Wordt er een antwoord met verklaring gevraagd? Zonder verklaring géén punten
  • Geef je bij meerkeuze teveel antwoorden? Géén punten
  • Gebruik de economische betekenis van een woord

Slide 22 - Tekstslide

Examenvragen beantwoorden

Slide 23 - Tekstslide

Doel van deze les
Aan het einde van de les:
- Heb je geoefend met het beantwoorden van examenvragen.

Slide 24 - Tekstslide

Strategie oefenen
2p 24 Tim en Tom zijn benieuwd hoe inflatie kan ontstaan. Zij vragen het aan hun vader. Hij legt uit dat inflatie verschillende  oorzaken kan hebben.
-->  Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Hoe beantwoord je een vraag:
Werkwoord + onderwerp vraag + voorwaarden
Noem + ontstaan inflatie + 2x


Slide 25 - Tekstslide

Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Wat betekent eigenlijk oorzaken?

Slide 26 - Open vraag

Noem twee oorzaken van het ontstaan van inflatie.
Noem + ontstaan inflatie + 2x

Slide 27 - Open vraag

Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee
de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je
hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de
inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”
--> Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de
spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden


Slide 28 - Tekstslide

--> Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 29 - Open vraag

Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee
de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je
hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de
inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”
-->Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de
spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op.

Slide 30 - Open vraag

Inzichtsvraag
2p 32 Een lager rentepercentage stimuleert de economie, maar kan ook leiden tot hogere inflatie.
--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 31 - Tekstslide

--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 32 - Open vraag

--> Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Werkwoord + onderwerp + voorwaarden

Slide 33 - Open vraag

Algemeen - soorten vragen en examentaal

Slide 34 - Tekstslide


Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...
A
Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
B
Woorden die de mening van de schrijver aangeven
C
Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet of vindt of niet vindt
D
Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Slide 35 - Quizvraag

Aarts bedrijf is gestart als een eenmanszaak. Aart vraagt Kyona om in te
stappen als partner van Aart in een besloten vennootschap (bv). Ze
bespreken de voors en tegens van deze rechtsvorm.
--> Noem een argument, anders dan een belastingvoordeel, om te kiezen
voor de rechtsvorm bv, in plaats van een eenmanszaak.

Slide 36 - Open vraag

Volgens Rashid zijn inkomensverschillen prima. Hij vindt dan ook dat “het
slecht zou zijn voor de Nederlandse economie als iedereen hetzelfde zou
verdienen”.
--> Noem een argument voor de uitspraak van Rashid.

Slide 37 - Open vraag

Algemeen wordt aangenomen dat producten met een hoog suikergehalte,
zoals chocolade, slecht zijn voor de gezondheid. Toblerone verdedigt zijn bedrijfsbeleid om kleinere repen te maken dan ook door te wijzen op een voordeel voor de samenleving.
--> Noem een voordeel van Toblerones bedrijfsbeleid voor de samenleving.

Slide 38 - Open vraag

Toelichting

Geef eens een toelichting.
A
een opmerking geven
B
voorbeelden geven
C
nadere uitleg geven
D
een vraag stellen

Slide 39 - Quizvraag

Veel jongeren zien rood staan bij een bank niet als lenen, maar met een
negatief saldo hebben ze wel een schuld, net als bij een persoonlijke
lening.
--> Noem een verschil tussen rood staan en een persoonlijke lening bij
een bank. Licht je antwoord toe.

Slide 40 - Open vraag

Geef een reden. Wat is een reden?
A
waardoor het komt
B
Wat je wilt
C
wat je mening is
D
wat voorbeelden zijn

Slide 41 - Quizvraag

Marjolein: “Ons rozenkweekbedrijf maakt winst. Dat komt voornamelijk
doordat we de productie voor een groot deel verplaatst hebben naar
Kenia in Afrika. De kostprijs is daardoor laag.”
--> Noem een reden voor de lage kostprijs van de rozenproductie in
Kenia.

Slide 42 - Open vraag

' Uitleggen' betekent
A
iets neerleggen
B
iets vertellen over het onderwerp
C
iets pakken
D
Iets uit elkaar halen

Slide 43 - Quizvraag

Tim en Tom horen hun ouders praten over de waardestijging van de
woning. Zij denken dat hun ouders daar blij mee zijn, maar vader merkt
op: “Aan die gestegen waarde hebben we nu niets.”
--> Leg de opmerking van vader uit

Slide 44 - Open vraag