Klas 3 - futur simple/proche

Bonjour & bienvenue
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Bron C: Futur simple + 
futur proche

Slide 3 - Tekstslide

Objectif:
  • Aan het eind van deze les weet je hoe je in het Frans kunt vertellen wat je gaat doen, in de toekomst.

Slide 4 - Tekstslide

Ik ga werken
vs
Ik zal werken

Slide 5 - Woordweb

De toekomende tijd
In het Nederlands kun je het werkwoord "gaan" of "zullen" gebruiken om een toekomende tijd te maken.

Ik ga werken > bijvoorbeeld "morgen" of "volgende week".
Ik zal werken > ooit, niet duidelijk wanneer precies. 

Slide 6 - Tekstslide

Le futur
In het Frans kun je ook twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 
Je vais travailler (= Ik ga werken)

Le futur simple ('toekomst'): 
Je travaillerai (= Ik zal werken)

Slide 7 - Tekstslide

Ik zal werken =
Je travaillerai

Slide 8 - Woordweb

FUTUR PROCHE

Gebruik altijd een vorm van 'aller'           (= gaan) + een heel werkwoord.

Bijv. Je vais danser
Tu vas finir
Nous allons rendre

Leer alle vormen van dit onregelmatig ww uit je hoofd!

Slide 9 - Tekstslide

Je vais
Ils/elles vont
Nous allons
On va
Vous allez
Il/elle va
Tu vas
Hij/zij gaat
Ik ga
Jullie gaan
U gaat
Wij gaan
Jij gaat
Men gaat, we gaan
Zij gaan

Slide 10 - Sleepvraag

Vertaal:
Jij gaat terugkeren
A
Je vais retourner
B
Tu vas retourner
C
Je vais retourne
D
Tu vas retourne

Slide 11 - Quizvraag

Vertaal:
Hij gaat stoppen
A
Elle va arrêter
B
Elles vont arrêter
C
Il va arrêter
D
Ils vont arrêter

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal:
Jullie gaan verkopen
A
Je vais vendre
B
Tu vas vendre
C
Nous allons vendre
D
Vous allez vendre

Slide 13 - Quizvraag

Wij gaan werken =
Nous (travailler, futur proche)

Slide 14 - Open vraag

Jij gaat kiezen =
Tu (choisir, futur proche)

Slide 15 - Open vraag

Zij gaan wachten =
Ils (attendre, futur proche)

Slide 16 - Open vraag

Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Thomas va à Paris.
B
Tu vas voyager en Italie.
C
Thomas va manger une pizza.
D
Tu vas avoir une boisson.

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Je vais regarder un film.
B
Elle a écouté une chanson.
C
Il va voir son frère.
D
Ils vont aller à l école.

Slide 18 - Quizvraag

De futur simple dus.
Je vertaalt het met "zullen": ik zal reizen, wij zullen werken.

Maar: Hoe maken we die?

Slide 19 - Tekstslide

Le futur simple
1) Stam = hele werkwoord 
2) Stam + uitgangen van avoir (hebben)
Leer dus de uitgangen uit je hoofd!

Bijv. donner (=geven), avoir in de je-vorm = j'ai
Ik zal geven = Je donnerai
Let op! De stam van de futur eindigt altijd op -r

Slide 20 - Tekstslide

Le futur simple: hoe te maken?
Je donnerai                                                   Ik zal geven
Tu donneras                                                  Jij zal geven
Il/elle donnera                                             Hij/zij zal geven
Nous donnerons (niet: AVONS)           Wij zullen geven
Vous donnerez (niet: AVEZ)                   Jullie zullen geven, u zal geven
Ils/elles donneront                                    Zij zullen geven

Slide 21 - Tekstslide

Vertaal:
Jij zult geven = Tu .......................
A
donnerai
B
donneras
C
donnera
D
donnerons

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal:
Wij zullen beëindigen
= Nous .......................
A
finirai
B
finiras
C
finira
D
finirons

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal:
Sophie zal bewaren =
Sophie.......................
A
garderai
B
garderas
C
gardera
D
garderons

Slide 24 - Quizvraag

Vertaal:
U zal teruggeven=
Vous.......................
A
rendra
B
rendrez
C
rendrons
D
rendront

Slide 25 - Quizvraag

Vertaal:
Zij zullen meenemen
= Ils/elles ........................
A
apportera
B
apporteront
C
apporterons
D
apporteras

Slide 26 - Quizvraag

Au boulot!
Quoi? Jullie gaan een horoscoop maken/ toekomst voorspellen
Comment? Jullie voorspellen de toekomst in een paar zinnen.
Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek
Temps? 20 minuten
Résultats? Je kan de futur proche toepassen & inleveren als opdracht in It's Learning
Fini? Ga verder met het nieuwe thema


timer
20:00

Slide 27 - Tekstslide

Grammaire: le futur 
 1- Je vormt de futur in het Nederlands met ????

2- Je vormt de futur (simple) in het Frans met????

timer
2:00

Slide 28 - Tekstslide

Algemene regel

Slide 29 - Tekstslide

Uitzonderingen
Sommige werkwoorden hebben niet het hele werkwoord als stam, maar een aparte vorm. De uitgangen van de futur blijven hetzelfde.

  • Être -> ser-
  • Avoir -> aur-
  • Aller -> ir-
  • Faire -> fer-
  • En nog enkele andere (zie schema vorige slide)

Slide 30 - Tekstslide

Il (danser) avec cette actrice célèbre.
A
danseri
B
danserai
C
dansera
D
danseront

Slide 31 - Quizvraag

Tu (habiter) en Afrique?
A
habiteras
B
habitas
C
habites
D
habiterons

Slide 32 - Quizvraag

Vous (pouvoir) attendre encore 2 minutes?
A
pourrez
B
pourriez
C
pouvoirez
D
pouvoiront

Slide 33 - Quizvraag

Elles (regarder) un film au cinéma.
A
regardera
B
regarderont
C
regarderai
D
regarderront

Slide 34 - Quizvraag

Et votre frère? Il (rester) ici.

Slide 35 - Open vraag

Ils (arriver) après-demain.

Slide 36 - Open vraag

Nous (finir) nos devoirs ce soir.

Slide 37 - Open vraag

Mon oncle (répondre) bientôt.

Slide 38 - Open vraag

Je ne sais pas quand il (avoir)sa nouvelle voiture.

Slide 39 - Open vraag

Je (être) dans 10 ans!

Slide 40 - Open vraag

Nous (aller) en Belgique, la semaine prochaine.

Slide 41 - Open vraag

Tu (faire) le test le cours prochain.

Slide 42 - Open vraag

Huiswerk
Maken: Bron C in Learnbeat
Opdrachten rondom de futur simple & futur proche

Slide 43 - Tekstslide