Klas 3 - futur simple/proche

Bonjour & bienvenue
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Bonjour & bienvenue

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Maak groepjes van 4. 
Ieder leest 1 stukje tekst en maakt daar in het Nederlands aantekeningen bij.

Ben je klaar?
Dan vertel je in je groepje waar jouw tekst over gaat. De anderen maken in het Nederlands aantekeningen.
Dit doet dus iedereen over 1 stukje tekst.

Slide 3 - Tekstslide

Futur proche & futur simple
Doel: Je begrijpt de futur in het Frans en gaat daarmee oefenen.

Slide 4 - Tekstslide

Objectif:
  • Aan het eind van deze les weet je hoe je in het Frans kunt vertellen wat je gaat doen, in de toekomst.

Slide 5 - Tekstslide

Ik ga werken
vs
Ik zal werken

Slide 6 - Woordweb

De toekomende tijd
In het Nederlands kun je het werkwoord "gaan" of "zullen" gebruiken om een toekomende tijd te maken.

Ik ga werken > bijvoorbeeld "morgen" of "volgende week".
Ik zal werken > ooit, niet duidelijk wanneer precies. 

Slide 7 - Tekstslide

Le futur
In het Frans kun je ook twee toekomende tijden onderscheiden:

Le futur proche ('nabije toekomst'): 
Je vais travailler (= Ik ga werken)
Le futur simple ('toekomst'): 
Je travaillerai (= Ik zal werken)

Slide 8 - Tekstslide

Ik zal werken =
Je travaillerai

Slide 9 - Woordweb

Le futur simple: hoe te maken?
Je donnerai                                                   Ik zal geven
Tu donneras                                                  Jij zal geven
Il/elle donnera                                             Hij/zij zal geven
Nous donnerons (niet: AVONS)           Wij zullen geven
Vous donnerez (niet: AVEZ)                   Jullie zullen geven, u zal geven
Ils/elles donneront                                    Zij zullen geven

Slide 10 - Tekstslide

Le futur simple
1) Stam = hele werkwoord 
2) Stam + uitgangen van avoir (hebben)
Leer dus de uitgangen uit je hoofd!

Bijv. donner (=geven), avoir in de je-vorm = j'ai
Ik zal geven = Je donnerai
Let op! De stam van de futur eindigt altijd op -r

Slide 11 - Tekstslide

Vertaal:
Jij zult geven = Tu .......................
A
donnerai
B
donneras
C
donnera
D
donnerons

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal:
Wij zullen beëindigen
= Nous .......................
A
finirai
B
finiras
C
finira
D
finirons

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal:
Sophie zal bewaren =
Sophie.......................
A
garderai
B
garderas
C
gardera
D
garderons

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal:
U zal teruggeven=
Vous.......................
A
rendra
B
rendrez
C
rendrons
D
rendront

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal:
Zij zullen meenemen
= Ils/elles ........................
A
apportera
B
apporteront
C
apporterons
D
apporteras

Slide 16 - Quizvraag

Au boulot!
Quoi? Jullie gaan chapitre 1 afmaken, nakijken en leren voor de toets
Comment? Samenwerken, met het boek, online methode, quizlet
Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek
Temps? 20 minuten
Résultats? Je kan de futur simple toepassen
Fini? Oefen verder met de futur proche of ga leren.


Slide 17 - Tekstslide

Au boulot!
Quoi? Jullie gaan een horoscoop maken/ toekomst voorspellen
Comment? Jullie voorspellen de toekomst in een paar zinnen.
Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek
Temps? 20 minuten
Résultats? Je kan de futur proche toepassen & inleveren als opdracht in It's Learning
Fini? Ga verder met het nieuwe thema


timer
20:00

Slide 18 - Tekstslide

FUTUR PROCHE

Gebruik altijd een vorm van 'aller'           (= gaan) + een heel werkwoord.

Bijv. Je vais danser
Tu vas finir
Nous allons rendre

Leer alle vormen van dit onregelmatig ww uit je hoofd!

Slide 19 - Tekstslide

Je vais
Ils/elles vont
Nous allons
On va
Vous allez
Il/elle va
Tu vas
Hij/zij gaat
Ik ga
Jullie gaan
U gaat
Wij gaan
Jij gaat
Men gaat, we gaan
Zij gaan

Slide 20 - Sleepvraag

Vertaal:
Jij gaat terugkeren
A
Je vais retourner
B
Tu vas retourner
C
Je vais retourne
D
Tu vas retourne

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal:
Hij gaat stoppen
A
Elle va arrêter
B
Elles vont arrêter
C
Il va arrêter
D
Ils vont arrêter

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal:
Jullie gaan verkopen
A
Je vais vendre
B
Tu vas vendre
C
Nous allons vendre
D
Vous allez vendre

Slide 23 - Quizvraag

Wij gaan werken =
Nous (travailler, futur proche)

Slide 24 - Open vraag

Jij gaat kiezen =
Tu (choisir, futur proche)

Slide 25 - Open vraag

Zij gaan wachten =
Ils (attendre, futur proche)

Slide 26 - Open vraag

Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Je vais regarder un film.
B
Elle a écouté une chanson.
C
Il va voir son frère.
D
Ils vont aller à l école.

Slide 27 - Quizvraag

Welke zin staat NIET in de futur proche?
A
Thomas va à Paris.
B
Tu vas voyager en Italie.
C
Thomas va manger une pizza.
D
Tu vas avoir une boisson.

Slide 28 - Quizvraag

Au boulot!
Quoi? Jullie gaan een horoscoop maken/ toekomst voorspellen
Comment? Jullie voorspellen de toekomst in een paar zinnen.
Aide? Klasgenoot/docent/(woorden)boek
Temps? 20 minuten
Résultats? Je kan de futur proche toepassen & inleveren als opdracht in It's Learning
Fini? Ga verder met het nieuwe thema


timer
20:00

Slide 29 - Tekstslide

Le futur 

Slide 30 - Tekstslide

Hoe maak je de futur simple?
Heel ww + uitgangen
je _____ ai
tu ____ as
Il____ a
Nous ____ ons
Vous _____ ez
Ils _____ ont

Slide 31 - Tekstslide

Werkwoorden
Voorbeeld  

Tu vas épouser Justin Bieber.
Vous découvrirez le monde.
Tu tomberas amoureux Ariana Grande.

épouser = trouwen
découvrir = ontdekken
tomber = vallen
tomber amoureux = verliefd worden
trouver = vinden
perdre = verliezen
nager = zwemmen
avoir = hebben
gagner = winnen
demander = vragen

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Faire
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
fais
fais
fait
faisons
faites
font

Slide 34 - Sleepvraag

Marrant
Méchant
Une fois par semaine
Souvent
Au travail
Le parfum
Chez des amis
L'argent
Mieux 
Savoir
Geef antwoord in het Frans:
Pourquoi c'est ton meilleur ami?










Slide 35 - Tekstslide