Verwijswoorden

Mijn oma was nog een jong meisje toen ..... haar eigen land verliet en naar Nederland kwam.
A
hem
B
het
C
hij
D
zij
1 / 14
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Mijn oma was nog een jong meisje toen ..... haar eigen land verliet en naar Nederland kwam.
A
hem
B
het
C
hij
D
zij

Slide 1 - Quizvraag

Kinderen klimmen graag in bomen;
...... vinden het leuk om de wereld van bovenaf te bekijken.
A
het
B
hij
C
zij
D
hem

Slide 2 - Quizvraag

Maarten heeft een briljante oplossing bedacht. ......... is echt heel slim.
A
zij
B
hem
C
hij
D
het

Slide 3 - Quizvraag

Het patroon op de neus van een kat is zo uniek, dat ........ gelijkstaat aan een vingerafdruk.
A
zij
B
het
C
hij
D
hem

Slide 4 - Quizvraag

Paul heeft maar één droom: ........ wil wereldkampioen surfen worden.
A
hij
B
zij
C
het
D
hem

Slide 5 - Quizvraag

Open je boek op blz. 135 
Hou de tekst van opdracht 2 naast je tijdens de volgende vragen. 

Slide 6 - Tekstslide

Waar verwijst het eerste onderstreepte woordje 'Hij' naar?
A
De buurman
B
Piet
C
iemand die braaksel vond
D
de potvis

Slide 7 - Quizvraag


Waar verwijst 'die' naar bij de zin: Die kwam erachter dat.....
A
een deskundige
B
de potvis
C
iemand die braaksel vond

Slide 8 - Quizvraag

Kijk naar de laatste zin. Waar verwijst 'hij' naar?
A
Amber
B
Een Italiaan
C
D
een Fransman

Slide 9 - Quizvraag

Kies nu bij de volgende vragen een van de twee antwoordmogelijkheden. 

Slide 10 - Tekstslide

1. Is dat het meisje aan ...... jij gisteren je mobiel uitleende?
A
aan wie
B
waaraan

Slide 11 - Quizvraag

2. Dat is mijn oom ....... mijn vader graag biljart.
A
waarmee
B
met wie

Slide 12 - Quizvraag

3. Saartje is de pup van Dirk .......... hij veel werk heeft.
A
aan wat
B
waaraan

Slide 13 - Quizvraag

4. Daar hangt de poster van ..... boek. ......... heeft een prijs gewonnen.
A
die, het
B
dat, het
C
dat, hij

Slide 14 - Quizvraag