Grammatica 2.7

Grammatica
Hoofdstuk 2.7
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
Hoofdstuk 2.7

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Aan het eind van de les kun je:

  • de pv vinden in een zin met meerdere werkwoorden
  • het wwg benoemen
  • de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
  • de lidwoorden in een zin benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zat het ook al weer?
Persoonsvorm, hele werkwoord en voltooid deelwoord.
Als een zin 1 werkwoord is, dan is dat de pv.
Joris belt vanmiddag mijn broer.

Als er meer werkwoorden in de zin staan, is dat naast de pv een heel werkwoord of een voltooid deelwoord.
Joris heeft vanmiddag mijn broer gebeld.  gebeld = voltooid deelwoord
Joris gaat vanmiddag mijn broer bellen.      bellen = heel werkwoord


Slide 3 - Tekstslide

Meer werkwoorden in een zin
  • Als er in een zin 1 werkwoord staat, dan is dat werkwoord de pv.
  • Ik loop een marathon. (pv: loop)

  • Maar soms staan er meer werkwoorden in een zin:
  • Ik heb een marathon gelopen.  
  • Tijdproef doen!         ->     Ik had een marathon gelopen.  -> heb wordt had   Dus heb is de pv.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin vormen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Ik heb een marathon gelopen.  wwg: heb gelopen
  • Jamila wil vanmiddag na school haar huiswerk maken.
  • wwg: wil maken
  • Had jij nog een toetje willen bestellen?
  • wwg: had willen bestellen
  • Jij moet je boek nog kaften.
  • wwg: moet kaften

Slide 5 - Tekstslide

In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 6 - Quizvraag

Is het onderstreepte woord een persoonsvorm?

Gaan we vanmiddag zwemmen?
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 7 - Quizvraag

Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 8 - Quizvraag

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijke gezegde in deze zin:

De tamme grasparkiet wil het liefst vrij kunnen vliegen.
A
wil
B
wil vrij vliegen
C
wil vliegen
D
wil kunnen vliegen

Slide 10 - Quizvraag

Uitleg 
Woordsoorten:
Zelfstandig naamwoord zijn woorden voor mensen, dieren, planten, dingen die je kunt zien en dingen die je niet kan zien. Ook namen zijn zelfstandig naamwoorden.
Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten ( de, het, een).
Een zelfstandig naamwoord kan enkelvoud, meervoud of verkleinwoord zijn.


Slide 11 - Tekstslide

Voorbeelden van zelfstandig naamwoorden
vader

neefje

zus

hond
varkentje

boom

tulp

tafel
schrift

melk

geloof

Goor
Schiphol

Joris

Noordzee

maart

Slide 12 - Tekstslide

Lidwoord
Voor elk zelfstandig naamwoord kan een lidwoord (lw) staan.
De lidwoorden zijn: de, het en een.

! Bij het moet je altijd opletten!
Heb je het grote raam dicht gedaan?   wel lidwoord -> het raam 
Heb je het tegen hem gezegd?  geen lidwoord -> geen zn 

Slide 13 - Tekstslide

Sleep de vorm naar de zelfstandig naamwoorden.
zn
zn
zn
zn
zn
zn
zn
zn
zn

Slide 14 - Sleepvraag

Noem de 3 lidwoorden

Slide 15 - Open vraag


Hier wil ik meer
uitleg over:
doelen van de les:
de pv vinden in een zin met meerdere werkwoorden 
het wwg benoemen
  
de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
(KM)
de lidwoorden in een zin benoemen(KM)

Slide 16 - Open vraag