H3 - week 46 - Grammatica zinsdelen - herhalen H2

- Je kent de theorie van grammatica zinsdelen: alles uit H2;
- Je kunt deze toepassen;
- Je kunt in een zin de zinsdelen aanwijzen die we in H2 behandeld hebben. 
- Je kunt samengestelde zinnen herkennen en verdelen in hoofdzinnen en bijzinnen. 

Doel van de les
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

- Je kent de theorie van grammatica zinsdelen: alles uit H2;
- Je kunt deze toepassen;
- Je kunt in een zin de zinsdelen aanwijzen die we in H2 behandeld hebben. 
- Je kunt samengestelde zinnen herkennen en verdelen in hoofdzinnen en bijzinnen. 

Doel van de les

Slide 1 - Tekstslide

Je maakt De Brug grammatica zinsdelen

1. Lees de theorie goed door.
In je boek staat het veel duidelijker 

2. Maak opdracht 1, 3 en 5 van De Brug zinsdelen, 
LET OP: het voorzetselvoorwerp (opdracht 2) hoeft niet.

3. Trek op tijd aan de bel als je er niet uitkomt
Grammatica herhalen
De Brug

Slide 2 - Tekstslide

Elke zin heeft één persoonsvorm,

Maar, soms kunnen twee zinnen samen één nieuwe zin vormen.

1. Ik moet de afwas met de hand doen.
2. De afwasmachine is defect.

Ik moet de afwas met de hand doen, want de afwasmachine is kapot. 



Samengestelde zin

Slide 3 - Tekstslide

Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een samengestelde zin?

Slide 4 - Open vraag

1. Ik moet de afwas met de hand doen.
2. De afwasmachine is defect.

Ik moet de afwas met de hand doen, want de afwasmachine is kapot. 

Ik MOEST de afwas met de hand doen, want de afwasmachine WAS kapot. 





Samengestelde zin

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdzin:
- In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp (bijna) altijd naast elkaar. 

Bijzin:
- De bijzin is vaak een onderdeel van de hoofdzin, je kunt hem vaak vervangen voor één woord
- In een bijzin hoeven de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar te staan. 





Hoofdzin of bijzin?

Slide 6 - Tekstslide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
Hoofdzin of bijzin?

Slide 7 - Tekstslide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
Hoofdzin of bijzin?

Slide 8 - Tekstslide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
Hoofdzin of bijzin?

Slide 9 - Tekstslide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - Nee,    Wat kun je dan zeggen over hoofdzin/bijzin
Hoofdzin of bijzin?

Slide 10 - Tekstslide

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - Nee,  het zijn dus twee hoofdzinnen!

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten.
Hij begroette ons hartelijk. 
Hoofdzin of bijzin?

Slide 11 - Tekstslide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Actief of 'staat van zijn'
Het is of/of, niet en/en

Slide 12 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde =
Het OW doet iets - Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)

Het naamwoordelijk gezegde =
het OW is of wordt iets - werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW gezegd wordt (naamwoordelijk deel) 
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 13 - Tekstslide

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Het naamwoordelijk gezegde =
werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW is of wordt (naamwoordelijk deel)
- De bal is (werkwoordelijk deel) rond (naamwoordelijk deel)
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 14 - Tekstslide

Verschil in werkwoord

Jip is boos - is koppelt boos aan Jip
Jip geeft de planten water - Geeft laat een actie zien

Is noem je hier een koppelwerkwoord
Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 15 - Tekstslide

Voor de les:
- Leer de zinsdelen uit havo 2: De Brug

In de les:
Herhalen samengestelde zinnen


Succes!
Volgende les: 

Slide 16 - Tekstslide