Module 4 hoofdstuk 2

De formule voor het berekenen van het reeële index cijfer is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100
1 / 46
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

De formule voor het berekenen van het reeële index cijfer is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100

Slide 1 - Quizvraag

Vandaag
  • Bitcoin halving
  • Economische levensloop consumenten
  • Vakbonden
  • Bronanalye
  • Werktijd

Slide 2 - Tekstslide

Opiniestuk inflatie 
  • Lees het artikel 
  • Vewerk daarna de vragen in een schrift of document
  • De uitwerking lever je in in Google Classroom 
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Gerard heeft een nominaal rendement van 5,2%. De inflatie is 3,3%. Hoeveel bedraagt het reële rendement?
A
1,8%
B
2,0%
C
1,9%
D
3%

Slide 4 - Quizvraag

Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je hoe de arbeidsproductiviteit in een mensenleven eruit ziet, wat het permanent consumptieniveau inhoudt, hoe het inkomen er in een mensenleven uit ziet en hoe het vermogen er gedurende een mensenleven uit ziet.

Slide 5 - Tekstslide

§ 2.1 Arbeidsproductiviteit in een mensenleven
Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer per tijdseenheid. Door stijging van de arbeidsproductiviteit stijgt de waarde van menselijk kapitaal.
De arbeidsproductiviteit stijgt door:
- scholing
- werkervaring
- specialisatie

Slide 6 - Tekstslide

Stelling: als een bedrijf groeit, gaan er meer mensen werken en dus stijgt de arbeidsproductiviteit
A
Eens
B
Oneens

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

§ 2.2 Looninkomen in een mensenleven
Scholing is één van de manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen.


Waarom in scholing investeren? 
Je maakt nu kosten (scholing & gemist looninkomen) zodat je later hogere opbrengsten hebt (hogere verdiencapaciteit).

= voorbeeld van intertemporele substitutie! (consumeren door de tijd)


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
1. Ik zie diverse consumptieniveau's en inkomensniveau's gedurende een mensenleven. Verder zie ik dat diverse vlakken staan aangegeven met letters/cijjfersf

2. Je kunt de betekenis van een vlak bevragen 

3. Wat doet een persoon in vlak b2 gedurende zijn/haar leven volgens de bron?
Antwoord: In dat vlak heeft een persoon meer inkomen, dan dat hij/zij consumeert, dus is de persoon daar aan het sparen

Slide 15 - Tekstslide

Bronanalyse - 5x op uitgedeeld blad
1. Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

2. Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

3. Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit
timer
15:00

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld bronanalyse
Welke (belangrijke) informatie laat de bron zien?

Hoe kan deze informatie worden toegepast/gebruikt

Bedenk een (toets)vraag op basis van deze bron (en werk deze ook uit

Slide 23 - Tekstslide

Economische levensloop
In de paragraven van H2 heb je een voor een kennis gemaakt met het verloop van de arbeidsproductitviteit, het looninkomen en het vemogen van een persoon gedurende zijn leven. Dit kan ook worden weergegeven in grafieken, die weer onderling met elkaar in verband staan; de economische levensloop (zie ook het figuur hiernaast).

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Welk begrip past op plek A?
A
startsalaris
B
permanent consumptieniveau
C
studeren
D
pensioen

Slide 27 - Quizvraag

Welk begrip past op plek B?
A
startsalaris
B
permanent consumptieniveau
C
studeren
D
pensioen

Slide 28 - Quizvraag

De rijken hebben meer …A… dan ooit en ze staan in de startblokken om te profiteren van de stijgende huizenprijzen. De vermogensongelijkheid is nu groter dan ooit en er is weinig reden om te verwachten dat dit snel gaat veranderen, integendeel. Rijken doen het echt veel beter.
A
verdiencapaciteit
B
financieel vermogen
C
menselijk kapitaal

Slide 29 - Quizvraag

Start-up Jungo brengt hypotheek van mens tot mens
Jungo is een people-to-people hypothekenplatform. Het brengt online huizenkopers samen met particuliere investeerders. Bij de start hanteert Jungo soortgelijke acceptatievoorwaarden als banken. In een volgende fase kijkt Jungo bijvoorbeeld ook naar iemands …A… in de toekomst.
A
verdiencapaciteit
B
financieel vermogen
C
menselijk kapitaal
D
startsalaris

Slide 30 - Quizvraag

Kies het beste voorbeeld van intertemporele substitutie die een min of meer permanent consumptieniveau tijdens het leven mogelijk maken.
A
naar de kapper gaan
B
lenen voor een auto
C
bijbaantje hebben om studieboeken te betalen
D
premie betalen voor je pensioen

Slide 31 - Quizvraag

Studenten gaan vaak een lening aan, terwijl ze weinig spaargeld of waardevolle goederen bezitten. Hierdoor is hun financieel vermogen
A
negatief
B
positief

Slide 32 - Quizvraag

In de loop van het werkzame leven stijgt het financieel vermogen tot het maximale vermogen bij ......
A
pensionering
B
overlijden

Slide 33 - Quizvraag

Slechts een op de drie nieuwkomers in Nederland heeft na tien jaar een betaalde baan van minimaal dertig uur in de week. Velen van hen zijn langdurig afhankelijk van een bijstandsuitkering. Dat leidt tot verkwisting van....
A
verdiencapaciteit
B
menselijk kapitaal
C
permanent consumptieniveau
D
financieel vermogen

Slide 34 - Quizvraag

pensionering
A
A
B
C
C
D
D
E

Slide 35 - Quizvraag

Het moment waarop er voor het eerst meer wordt verdiend dan uitgegeven
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 36 - Quizvraag

Het moment dat de persoon uit de schulden is
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 37 - Quizvraag

In de eerste arbeidsjaren wordt het financieel vermogen nog negatiever. Kies een mogelijke oorzaak.
A
opleiding heeft schulden veroorzaakt
B
het kopen van een huis
C
het afbetalen van de studieschuld
D
een laag startsalaris

Slide 38 - Quizvraag

Paragraaf 2.2
  • Maak alle opgaven (= huiswerk)

Slide 39 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je hoe de arbeidsproductiviteit in een mensenleven eruit ziet, wat het permanent consumptieniveau inhoudt, hoe het inkomen er in een mensenleven uit ziet en hoe het vermogen er gedurende een mensenleven uit ziet.

Slide 40 - Tekstslide

In welke mate is het lesdoel behaald?
A
20%
B
40%
C
60%
D
80%

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Video

Zijn er nog vragen en/of onduidelijkheden?

Slide 43 - Open vraag

Huiswerk module 4 - hoofdstuk 2
Maken vraag 1 t/m 11 

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video