Module 4 hoofdstuk 2

Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je hoe de arbeidsproductiviteit in een mensenleven eruit ziet, wat het permanent consumptieniveau inhoudt, hoe het inkomen er in een mensenleven uit ziet en hoe het vermogen er gedurende een mensenleven uit ziet.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je hoe de arbeidsproductiviteit in een mensenleven eruit ziet, wat het permanent consumptieniveau inhoudt, hoe het inkomen er in een mensenleven uit ziet en hoe het vermogen er gedurende een mensenleven uit ziet.

Slide 1 - Tekstslide

§ 2.1 Arbeidsproductiviteit in een mensenleven
Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer per tijdseenheid. Door stijging van de arbeidsproductiviteit stijgt de waarde van menselijk kapitaal.
De arbeidsproductiviteit stijgt door:
- scholing
- werkervaring
- specialisatie

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

§ 2.2 Looninkomen in een mensenleven
Scholing is één van de manieren om de arbeidsproductiviteit te verhogen.

Waarom is scholing investeren? 
Je maakt nu kosten (scholing & gemist looninkomen) zodat je later hogere opbrengsten hebt (hogere verdiencapaciteit).

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Economische levensloop
In de paragraven van H2 heb je een voor een kennis gemaakt met het verloop van de arbeidsproductitviteit, het looninkomen en het vemogen van een persoon gedurende zijn leven. Dit kan ook worden weergegeven in grafieken, die weer onderling met elkaar in verband staan; de economische levensloop (zie ook het figuur hiernaast).

Slide 10 - Tekstslide

Welk begrip past op plek A?
A
startsalaris
B
permanent consumptieniveau
C
studeren
D
pensioen

Slide 11 - Quizvraag

Welk begrip past op plek B?
A
startsalaris
B
permanent consumptieniveau
C
studeren
D
pensioen

Slide 12 - Quizvraag

Kies het beste voorbeeld van intertemporele substitutie die een min of meer permanent consumptieniveau tijdens het leven mogelijk maken.
A
naar de kapper gaan
B
lenen voor een auto
C
bijbaantje hebben om studieboeken te betalen
D
premie betalen voor je pensioen

Slide 13 - Quizvraag

In de loop van het werkzame leven stijgt het financieel vermogen tot het maximale vermogen bij ......
A
pensionering
B
overlijden

Slide 14 - Quizvraag

pensionering
A
A
B
C
C
D
D
E

Slide 15 - Quizvraag

Het moment waarop er voor het eerst meer wordt verdiend dan uitgegeven
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 16 - Quizvraag

Het moment dat de persoon uit de schulden is
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 17 - Quizvraag

In de eerste arbeidsjaren wordt het financieel vermogen nog negatiever. Kies een mogelijke oorzaak.
A
opleiding heeft schulden veroorzaakt
B
het kopen van een huis
C
het afbetalen van de studieschuld
D
een laag startsalaris

Slide 18 - Quizvraag

bezig met
Weektaak

Slide 19 - Tekstslide