Adjectif et Adverbe oke

Adjectif et adverbe
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Adjectif et adverbe

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even checken ..

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Lotte est une fille ....
A
sportif
B
sportife
C
sportiv
D
sportive

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Lupin est ....
A
un français série
B
une française série
C
un série française
D
une série française

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mettez au féminin (singulier):
beau

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Mettez au féminin (singulier):
premier

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Quelle est la différence
entre un adjectif et
un adverbe?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

L'adjectif: zegt iets over een  substantif zelfstandig naamwoord
Un bon footballeur
Une fille sympathique

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

L'adverbe (het bijwoord)
                .. zegt iets over een





werkwoord

bijvoeglijk naamwoord
ander bijwoord

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Werkwoord: Il joue bien 

Bijvoeglijk naamwoord
Il est un très bon joueur

Ander bijwoord
Il joue vraiment bien

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


 "Ajax est un BON club"
"Bon" is een ..
A
bijvoeglijk naamwoord adjectif
B
bijwoord adverbe

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Ajax est un TRÈS bon club"
"Très" is een..
A
bijvoeglijk naamwoord adjectif
B
bijwoord adverbe

Slide 12 - Quizvraag

très zegt iets meer over bon = adjectif
Madame Kerstens est un GRAND fan d'Ajax. "Grand" is een..
A
bijvoeglijk naamwoord adjectif
B
bijwoord adverbe

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Madame Kerstens parle rarement de Feyenoord. "Rarement" is een..
A
bijvoeglijk naamwoord adjectif
B
bijwoord adverbe

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Adjectif #1
Het adjectif  past zich aan aan het zelfstandig naamwoord waarop het adjectif  terugslaat.

un joli produit
une jolie publicité

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

uitzonderingen in vorming adjectif
mnl
-e     jaune
-f      sportif
-x      joyeux
-c     blanc
- er     cher

uitzonderingen in vorming adjectif
vrl
-e     jaune
-ve      sportive
-se     joyeuse
-che     blanche
-ère     chère

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bijzondere gevallen
m                !!!             v                 mmv           vmv        
beau         bel           belle         beaux         belles
vieux         vieil        vieille        vieux           vielles     
nouveau  nouvel  nouvelle  nouveaux nouvelles
                !!! = mannelijk, enkelvoud, klinkerbotsing

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

le nouvel appartement
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu)> tip: la jupe!
A
bleus
B
bleues
C
bleu
D
bleue

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

La _____ crème _____ (vers/ fris = frais)
A
la frais crème
B
la crème frais
C
la fraîche crème
D
la crème fraîche

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

FORMATION ADVERBE
Eindigt het bijvoeglijk naamwoord al op een klinker (a, e, i, o, u), dan plak je “ment” erachter om er een bijwoord van te maken:

absoluut = absolu > absolument
verschrikkelijk = terrible > terriblement
echt = vrai > vraiment

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 ADVERBE
Eindigt het bijvoeglijk naamwoord niet op een klinker, maar op een medeklinker:

1. Maak het bijvoeglijk naamwoord vrouwelijk: seul > seule, heureux > heureuse

2. Plak er dan + ment achter : seulement, heureusement


Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ADVERBE
Eindigt het bijvoeglijk naamwoord zelf al op –ent of –ant? 

Dan verander je die uitgangen in –emment / -amment om er een bijwoord van te maken: 

patient > patiemment


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Attention! (2)
Er zijn vaste uitdrukkingen waarin je geen bijwoord gebruikt:
coûter cher (veel kosten)                   peser lourd (zwaar wegen)
sentir bon/mauvais (goed/slecht ruiken)
travailler dur (hard werken)              crier fort (hard schreeuwen)
parler fort/bas (hard/zacht praten)
chanter faux (vals zingen)



Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parfois, madame Kerstens parle
(rapide) de Feyenoord
A
rapide
B
rapidee
C
rapidement
D
rapidemment

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il court très .... r
A
calme
B
calmement

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wel of geen bijwoord?

La robe coûte ..
A
chère
B
chèrement

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il cour très ... (rapide)

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Gelukkig) nous somme tous bien arrivées.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nous avons été ... (op positieve wijze) accuellis;

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

L'escargot avance très .... (traag)

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het bijvoeglijk nw dat hoort bij een vrouwelijk zelfst nw krijgt een extra ...
A
e
B
s
C
es
D
niets

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

La _____ crème _____ (vers/ fris = frais)
A
la frais crème
B
la crème frais
C
la fraîche crème
D
la crème fraîche

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies het juiste antwoord.
J'adore les jupes ______________ (bleu)> tip: la jupe!
A
bleus
B
bleues
C
bleu
D
bleue

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

....., ils m'ont noté
A
évidemment
B
évident

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies