H3: Lezen H1-H6 +tekst

Wat gaan we deze les doen?

  • Herhalen Lezen H1-H6
  • Bespreken huiswerk
  • Opdracht maken
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we deze les doen?

  • Herhalen Lezen H1-H6
  • Bespreken huiswerk
  • Opdracht maken

Slide 1 - Tekstslide

Lezen H1 + H2: Vaste tekststructuren
  • Ik kan verschillende vaste tekststructuren herkennen;
  • Ik kan een tekst opdelen in betekenisvolle eenheden 
  • Ik kan de functie van deze eenheden benoemen.  

Welke tekststructuren ken je nog?
Hoe is een voor- en nadelenstructuur opgebouwd?

Slide 2 - Tekstslide

Lezen H1 + H2: Vaste tekststructuren
probleem-oplossingsstructuur
verklaringsstructuur
verleden-heden(-toekomst)structuur
argumentatiestructuur
aspectenstructuur
voor-en nadelenstructuur
vraag-antwoordstructuur

Slide 3 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 4 - Tekstslide

Lezen H3 + 4: Argumentatie
De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt door met argumenten uit te leggen waarom hij dit standpunt heeft.

Twee soorten argumenten:
  • feitelijke argumenten: kun je controleren
  • waarderende argumenten: kun je niet controleren

Slide 5 - Tekstslide

Lezen H3 + 4: Argumentatie
Naast het gebruik van argumenten kan een schrijver de lezer ook overtuigen door juist te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt niet kloppen. Dit noem je weerleggen: met een weerlegging ontkracht je een argument of tegenargument 

Slide 6 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
  • enkelvoudige argumentatie;
  • nevenschikkende argumentatie;
  • onderschikkende argumentatie.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt nu al niet uit met je zakgeld.

Slide 9 - Tekstslide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                      argument 1  argument 2

Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Lezen H5 - Functiewoorden
Een tekstgedeelte (een of meer zinnen of een of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord.
Er zijn verschillende functiewoorden, onder andere: 
> argument                  > aanleiding                          > oplossing 
> conclusie                  > constatering                     > probleemstelling
> standpunt                 > gevolg                                 > tegenwerping
> voorbeeld                 > oorzaak                               > uitwerking
> aanbeveling             > samenvatting


Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!

Maak een samenvatting van de theorie van H1-6 

Slide 15 - Tekstslide