internationale arbeidsverdeling (over de hele wereld)
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3
In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Voorbeelden arbeidsverdeling
externe arbeidsverdeling (andere bedrijven)
interne arbeidsverdeling (binnen één bedrijf)
geografische arbeidsverdeling (binnen één land)
internationale arbeidsverdeling (over de hele wereld)
Slide 1 - Tekstslide
Arbeidsverdeling
Slide 2 - Tekstslide
Internationale arbeidsverdeling
Slide 3 - Tekstslide
Arbeidsverdeling
Arbeidsverdeling = iedereen doet zijn of haar eigen werk (taken)
Kun jij een voorbeeld noemen van arbeidsverdeling op school?
Waarom is arbeidsverdeling belangrijk?
Slide 4 - Tekstslide
Arbeidsverdeling
De verdeling van werkzaamheden over verschillende personen, bedrijven of instellingen.
tussen gezinsleden;
tussen de werkenden in een bedrijf (er zijn bijvoorbeeld leidinggevende en uitvoerende functies);
tussen verschillende bedrijven;
tussen gezinnen, bedrijven en de overheid. Voordelen van arbeidsverdeling:
groei van de productie;
groei van de inkomens;
meer welvaart.
Slide 5 - Tekstslide
Kies 2 gevolgen van arbeidsverdeling:
A
De arbeidsomstandigheden verbeteren
B
De arbeidsproductiviteit stijgt
C
De arbeidsproductiviteit daalt
D
Bedrijven worden afhankelijk van elkaar
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Open vraag
Bedrijf, gezin en overheid
Overheid zorgt voor voorzieningen (onderwijs, veiligheid, schoon milieu).
Overheid doet dit i.s.m. gezinnen en bedrijven
Arbeidsverdeling tussen gezinnen, bedrijven en overheid
Slide 8 - Tekstslide
Verschillen vroeger en nu?
Slide 9 - Tekstslide
Arbeidsproductiviteit
Stel ik bak in 2 uur 10 frikandellen --> de arbeidsproductiviteit per uur is dan 10 : 2 = 5
Maar stel dat ik nu een manier heb gevonden dat ik meer kan bakken
Nu bak ik in 2 uur 14 frikandellen --> de arbeidsproductiviteit per uur is dan 14 :2 = 7
In dezelfde tijd produceer ik meer!
Slide 10 - Tekstslide
Arbeidsproductiviteit
Arbeidsproductiviteit is de productie per werknemer in een bepaalde tijd.
Bedrijven willen het liefst een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit.
Waarom is een hogere arbeidsproductiviteit voordelig?
Slide 11 - Tekstslide
Arbeidsjaren
1 arbeidsjaar = 1 voltijd baan
1 arbeidsjaar = 2 deeltijd banen
Met een arbeidsjaar kun je de werkgelegenheid meten
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Open vraag
Mechanisatie en automatisering
•Mechanisatie: mensen worden vervangen door machines
•Automatisering: mensen worden vervangen door computers
•Hierdoor is minder personeel nodig à de werkloosheid stijgt
Slide 14 - Tekstslide
In Drimmelen, Noord-Brabant, zijn Bart en Klazien de hardwerkende eigenaren van boerderijcamping De Groene Hoeve. Het bedrijf heeft 30 kampeerplaatsen en 10 vakantiehuisjes. De Groene Hoeve heeft een heel goed jaar achter de rug. Er waren meer gasten en overnachtingen dan ooit tevoren. Bart en Klazien hebben dat voor elkaar gekregen met minder personeel. Welke conclusie is juist?
A
de arbeidsproductiviteit per jaar is gedaald
B
de arbeidsproductiviteit per jaar is gelijk gebleven
C
de arbeidsproductiviteit per jaar is gestegen.
Slide 15 - Quizvraag
1. door robotisering heeft bedrijf veel minder personeel nodig 2. er bestaan hotels waar robots het werk doen
A
beide beweringen zijn juist
B
beide beweringen zijn onjuist
C
alleen bewering 1 is juist
D
alleen bewering 2 is juist
Slide 16 - Quizvraag
Geef een voorbeeld van een innovatie. Leg uit waarom dit een innovatie is.
Slide 17 - Open vraag
leg uit dat innovatie kan zorgen voor een hogere arbeidsproductiviteit
Slide 18 - Open vraag
Omzet & Afzet
Het totaalbedrag dat je met de verkopen ontvangt, is de omzet.
Het aantal producten dat je verkocht hebt, is de afzet.
Omzet = afzet x verkoopprijs
Slide 19 - Tekstslide
Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,
Slide 20 - Quizvraag
reorganisatie
Een reorganisatie is een ingrijpende verandering binnen een organisatie, waarbij de structuur, processen of werkwijzen worden aangepast. Dit kan leiden tot het samenvoegen of splitsen van afdelingen, het wijzigen van functies of zelfs tot ontslagen.
Slide 21 - Tekstslide
Wat gebeurt er met de arbeidsproductiviteit na een reorganisatie?
Slide 22 - Open vraag
Waarom kunnen bedrijven hun concurrentiepositie verbeteren door innovatie?
A
Ze kunnen goedkoper produceren door innovatie
B
De kwaliteit van producten kunnen verbeteren door innovatie
C
Innovatie zorgt voor meer concurrentie.
D
Geen van alle
Slide 23 - Quizvraag
Marktonderzoek
Wat is marktonderzoek? Door marktonderzoek leer je wat jouw doelgroep wil, wat er in de markt speelt (ontwikkelingen) en hoe groot de markt is.
Onderzoek om de markt in kaart te brengen voor jouw product.
Slide 24 - Tekstslide
Uitspraak 1: Door marktonderzoek komen producenten erachter wat consumenten willen. Door innovatie is het mogelijk om meer wensen van de consument te vervullen. Uitspraak 2: Innovatie zorgt voor nieuwe eindproducten, marktonderzoek zorgt ervoor dat deze nieuwe producten goed verkoopbaar zijn. Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1
B
Alleen uitspraak 2
C
Beide uitspraken
D
Geen van beide uitspraken
Slide 25 - Quizvraag
Marktaandeel
Slide 26 - Tekstslide
Marktaandeel
Hoe groot was het marktaandeel van Samsung?
Hoe groot was het marktaandeel van LG?
Slide 27 - Tekstslide
Bereken het marktaandeel van deStreekBox.
A
10%
B
4%
C
5%
D
50%
Slide 28 - Quizvraag
Indexcijfers
Berekeningen indexcijfers:
Indexcijfer berekenen?
(getal van nieuw jaar : getal van het basisjaar) × 100 = indexcijfer.
Wat is indexcijfer van 2015 en 2016?
timer
2:30
Slide 29 - Tekstslide
Marktvorm
Er zijn verschillende marktvormen.
Hoeveel aanbieders zijn er?
Hoeveel vragers zijn er?
Zijn de producten verschillend of hetzelfde?
Marktvorm:
Hoeveel macht heeft de producent.
Hoeveel macht heeft de consument.
Slide 30 - Tekstslide
Deze marktvorm kent slechts één aanbieder. Hier is sprake van de volgende marktvorm:
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Polypolie of volledige mededinging
Slide 31 - Quizvraag
Marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 32 - Quizvraag
Homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen product
B
Heterogeen product
Slide 33 - Quizvraag
Is dit een homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen
Slide 34 - Quizvraag
Een spijkerbroek is een: homogeen/heterogeen product.
A
Heterogeen product
B
Homogeen product
Slide 35 - Quizvraag
Fusie
Bij een fusie vormen twee bedrijven samen 1 nieuw bedrijf.
Wat zijn de voordelen?
Slide 36 - Tekstslide
De grote telefoonmerken Apple, Huwai en Samsung willen fuseren.
Zal dit volgens de regels van de collectieve sector mogen?
Apple, Samsung en Huwai willen een fusie vormen.
Zal dit volgens de regels mogen?
A
Ja, zowel Apple, Huwai en Samsung hebben macht
B
Nee, hierdoor wordt de concurrentie op de telefoonmarkt beperkt
C
Ja, want de telefoonmerken mogen het zelf bepalen
D
Nee, want dit zal nadelig zijn voor de consument
Slide 37 - Quizvraag
Heterogeen product/dienst: In de ogen van de consument zijn ze NIET gelijk. Vb. auto, kleding, cola
Homogeen product/dienst: In de ogen van de consument zijn ze WEL gelijk. Vb. olie, energie, suiker.
Transparante markt: alle kopers en verkopers zijn volledig op de hoogte zijn van alle omstandigheden die de koop en verkoop beïnvloeden. Vb. Je weet wie welk product verkoopt en hoeveel, én voor welke prijs.
invloed op de prijs
-- - + ++
Marktvormen
Slide 38 - Tekstslide
Van welke marktvorm is sprake bij de markt van kleding? Geef een aantal kenmerken van deze marktvorm.
Slide 39 - Open vraag
Monopolistische concurrentie
A
Veel aanbieders en een heterogeen product
B
Veel aanbieders en een homogeen product
C
Eén aanbieder en een homogeen product
D
Weinig aanbieders en een homogeen product
Slide 40 - Quizvraag
Onderbezetting & bezettingsgraad
Formule onderbezetting:
Totale productie - Werkelijke productie
Formule onderbezettingsgraad:
Onderbezetting : Totale productie x 100
Slide 41 - Tekstslide
Een bedrijf kan 30.000 stuks maken. Ze maken echter maar 25.500 stuks. Wat is de bezettingsgraad?
A
25.500 : 30.000 x 100
B
4.500 : 30.000 x 100
C
30.000 : 25.500 x 100
D
4.500 : 30.000 x 100
Slide 42 - Quizvraag
Waardoor kan onderbezetting groter worden? Kies het juiste antwoord.
A
Als de productiecapaciteit gelijk blijft, maar de vraag naar producten afneemt
B
Als de productiecapaciteit gelijk blijft, maar de vraag naar producten toeneemt
C
Als de productiecapaciteit afneemt, maar de vraag naar producten gelijk blijft
D
Als zowel de productiecapaciteit als de vraag gelijk blijven
Slide 43 - Quizvraag
Wat houdt onderbezetting in?
A
Is het verschil tussen de productiecapiciteit en de werkelijke productie