Werkwoordspelling 24-03-2021

Werkwoordspelling
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Ik kan de tijd uit de zin herkennen en de juiste werkwoorden schrijven..

Slide 2 - Tekstslide

Maar nu eerst......
Een dagelijks dicteetje

5 woorden

1 zin

Slide 3 - Tekstslide

Belangrijke punten
Stap 1
Moet ik een persoonsvorm schrijven? 
Ja? stap 2 en 3  /     Nee? Stap 2
Stap 2
In welke tijd staat de zin?
--> Kan het verleden en tegenwoordige tijd zijn? Kies de t.t.
Stap 3
Wat is het onderwerp?

Slide 4 - Tekstslide

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 5 - Tekstslide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 6 - Tekstslide


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide



Slide 9 - Tekstslide

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 10 - Tekstslide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 11 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 12 - Tekstslide

Voltooid deelwoord (VD)

Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.

Eindigt op:   -EN, -D, -T


Twijfel je tussen -d of -t,  gebruik dan weer  't ex-kofschip

Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.          

Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.           

Slide 13 - Tekstslide

Het is gelukt, het is klaar, het is gedaan. voltooid.

Slide 14 - Tekstslide

't ex Kofschip

Slide 15 - Tekstslide

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Staat vóór een zelfstandig naamwoord.

Is een VD geweest.

Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD, met soms een extra -E erachter.


Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.

                                   BN van VD

Slide 16 - Tekstslide

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 17 - Tekstslide

De (redden) jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden
C
geredde

Slide 18 - Quizvraag


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 19 - Quizvraag


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 20 - Quizvraag

Ook Marle en Noa hebben (beloven).
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 21 - Quizvraag


(Vinden) je deze les ook zo leuk?
A
Vin
B
Vint
C
Vindt
D
Vind

Slide 22 - Quizvraag

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 23 - Quizvraag


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 24 - Quizvraag


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven).
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 25 - Quizvraag

Dan kan Qimo zijn woord beter (verspreiden).
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 26 - Quizvraag

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 27 - Quizvraag

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op.
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 28 - Quizvraag

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 29 - Quizvraag

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 30 - Quizvraag

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 31 - Quizvraag

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 32 - Quizvraag

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 33 - Quizvraag

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 34 - Quizvraag

De opdrachten in deze instructie gingen goed.
Ja, ik ga zelf aan de slag.
Nee, ik doe nog even mee met het blad dat we moeten maken.

Slide 35 - Poll

Verwerking
Maak de opdrachten van de 3 bladen.

Slide 36 - Tekstslide