Leerdoelen & vragen: Genetica H4

Thema 3 Genetica:
Leerdoelen voor de toets
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Genetica:
Leerdoelen voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel 1: 
Je kunt alle begrippen in het hoofdstuk die te maken hebben met DNA of genetica herkennen en uitleggen.
(denk bijv. aan allel, stikstofbasen, dominant/recessief, heterozygoot, genotype, etc.)

Slide 2 - Tekstslide

Een pauw heeft blauw met groene veren. Dit is een voorbeeld van ..
A
genotype
B
fenotype
C
allel
D
gen

Slide 3 - Quizvraag

DNA is opgebouwd uit de stikstofbasen A, G, T en C. DNA is dubbelstrengs, welke 2 stikstofbasen zitten altijd tegenover elkaar?

Slide 4 - Open vraag

Leerdoel 2: 
Je kunt monohybride kruisingsvraagstukken oplossen.
(vraagstukken waarbij je naar één eigenschap kijkt)

Slide 5 - Tekstslide

Gebruik de stamboom. Welke eigenschap is dominant bij de cavia`s?
A
bruin
B
wit
C
het is intermediair
D
te weinig gegevens

Slide 6 - Quizvraag

Bij runderen is het gen voor een ruwe tong dominant over dat voor gladde tong. Een bepaalde koe is heterozygoot voor die eigenschap. Deze koe krijgt een kalf van een stier die ook heterozygoot is voor deze eigenschap. Hoe groot is de kans dat dit kalf eveneens heterozygoot is voor deze eigenschap?
A
25
B
50
C
75
D
100

Slide 7 - Quizvraag

ouders zijn beide Aa
F1:
        x
A
a
A
AA
Aa
a
aA
aa

Slide 8 - Tekstslide

Bij cavia’s is het gen voor ruw haar dominant over dat voor glad haar. Een ruwharig cavia-vrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. Deze jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van deze jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen:
Mannetje 1: gladharig
Mannetje 2: homozygoot ruwharig
Mannetje 3: heterozygoot, ruwharig. Welk mannetje kan de vader zijn?

A
alle 3
B
alleen 2 en 3
C
alleen 3
D
alleen 1 en 2

Slide 9 - Quizvraag

De stamboom geeft de overerving weer van krulstaarten en rechte staarten bij varkens. Het dominante gen wordt aangegeven met de letter F. Wat is het genotype van varken 1 en 2?

Slide 10 - Open vraag

Een kweker voert een kruising uit tussen een tomatenplant met ingesneden bladeren en een tomatenplant met gave bladeren. Het gen voor ingesneden bladrand is dominant over het gen voor een gave bladrand. Beide individuen zijn homozygoot.
Welke bladranden worden verwacht bij individuen van de F1-generatie? En welke bij de F2-generatie?
A
F1 en F2 alleen ingesneden bladranden
B
F1 alleen ingesneden F2 beide vormen
C
F1 beide vormen, F2 alleen ingesneden
D
F1 en F2 zowel ingesneden als gave bladranden

Slide 11 - Quizvraag

F1:

F2:
a
a
A
Aa
Aa
A
Aa
Aa
A
a
A
AA
Aa
a
aA
aa

Slide 12 - Tekstslide

Leerdoel 3:
Je kunt co-dominante en intermediaire kruisingsvraagstukken oplossen.


Slide 13 - Tekstslide

De vachtkleur bij dalmatiers erft co-dominant over. Voor vachtkleur zijn 2 allelen: zwart (Z) en wit (W). Een homozygoot wit vrouwtje krijgt puppies met een homozygoot zwart mannetje. Welk genotype hebben de puppies en hoe zien ze eruit?

Slide 14 - Open vraag

Bij geraniums kan de bloemkleur intermediair zijn. Blauwe bloemen worden gekruist met rode bloemen. De bloemen in de F1 zijn paars. Als je de F1 dan weer onderling laat kruisen, hoeveel procent paarse bloemen krijg je dan?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 15 - Quizvraag

paarse bloemen: BR
F2:
       x
B
R
B
BB
BR
R
RB
RR

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoel 4:
Je kunt x-chromosomale kruisingsvraagstukken oplossen.
(vragen waarbij je naar eigenschappen kijkt die op het x-chromosoom liggen)

Slide 17 - Tekstslide

De overerving van witte ogen is recessief en x-chromosomaal bij fruitvliegjes. Hoe groot is de kans op een wit ogige nakomeling bij de volgende kruising:
Wit ogig vrouwtje x roodogig mannetje.

Slide 18 - Open vraag

vrouwtje: Xw Xw 
mannetje: XR Y
XR
Y
Xw
XwXR
XwY
Xw
XwXR
XwY

Slide 19 - Tekstslide

eerste 4 basisstoffen gehad
2e les: de leerdoelen + vragen van de rest v.h. hoofdstuk

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoel 5:
Je kunt kruisingsvraagstukken met speciale manieren van overerven oplossen: bloedgroepen en letale factoren.

Slide 21 - Tekstslide

Een man met bloedgroep A en een vrouw met bloedgroep B krijgen een kind met bloedgroep O.
Wat is het genotype van de man en de vrouw?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Een kind heeft bloedgroep AB. De moeder is homozygoot voor bloedgroep A. Welke genotypen kan de vader hebben? Alle mogelijkheden opschrijven!

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Albino planten zijn niet levensvatbaar, albinisme is dus een letale eigenschap. Bij een tabaksplant die heterozygoot is treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit planten.
Hoeveel planten zullen na verwachting niet levensvatbaar zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600

Slide 26 - Quizvraag

A
a
A
AA
Aa
a
aA
aa

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoel 6:
Je kunt dihybride kruisingsvraagstukken oplossen, als gekoppelde overervering.

Slide 28 - Tekstslide

Van een dihybride kruising met 2 cavia's: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad) worden de F1 dieren onderling gekruist. De allelen erven onafhankelijk over.

In de F2 is het gedeelte dat zwart en ruwharig is:
A
1/16
B
3/16
C
9/16
D
3/4

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Van een dihybride kruising met 2 cavia's: AABB x aabb
(A = zwart, a = wit, B = ruw, b = glad) worden de F1 dieren onderling gekruist. De allelen erven gekoppeld over: A & B zitten op hetzelfde chromosoom, a & b ook.

In de F2 is het gedeelte dat zwart en ruwharig is:
A
1/6
B
2/4
C
1/4
D
3/4

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Een vrouwelijk zoogdier is heterozygoot voor 5 eigenschappen waarvan de genen niet gekoppeld zijn.

Hoe groot is de kans, dat zij een eicel vormt met uitsluitend de recessieve allelen van de betrokken genen?
A
1/32
B
1/16
C
1/3
D
1/5

Slide 33 - Quizvraag

Leerdoel 7:
Je kunt het nut van tweelingonderzoek in de genetica uitleggen 

Slide 34 - Tekstslide

Een ééneiige tweeling groeit gescheiden van elkaar op. Wat zou je goed kunnen onderzoeken met behulp van deze tweeling?
A
De invloed van genen op het fenotype
B
De invloed van omgevingsfactoren op het fenotype
C
De invloed van omgevingsfactoren op het genotype
D
De invloed van het fenotype op de genen.

Slide 35 - Quizvraag