M3G: révision chapitre 5



Chapitre 5
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les



Chapitre 5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

aller - imparfait
J'..........

Slide 3 - Open vraag

faire - imparfait
Il ..........

Slide 4 - Open vraag

voyager - imparfait
Vous ..........

Slide 5 - Open vraag

préparer - imparfait
Ils ..........

Slide 6 - Open vraag

être - imparfait
Nous ..........

Slide 7 - Open vraag

avoir - imparfait
Tu ..........

Slide 8 - Open vraag

imparfait: nous (chanter)

Slide 9 - Open vraag

imparfait: ils (remplir)

Slide 10 - Open vraag

conjuguer le verbe "Lire"

Slide 11 - Tekstslide

Lire - Présent
(ik lees)

Je lis
Tu lis
Il/Elle/On lit

Nous lisons
Vous lisez
Ils/Elles lisent

lu - Passé Composé
(ik heb gelezen)

J' ai lu
Tu as lu
Il/Elle/On a lu

Nous avons lu
Vous avez lu
Ils/Elles ont lu

Slide 12 - Tekstslide

Lire - Imparfait
(ik las)

Je lisais
Tu lisais
Il/Elle/On lisait

Nous lisions
Vous lisiez
Ils/Elles lisaient
Lire - Futur Simple
(ik zal lezen)

Je lirai
Tu liras
Il/Elle/On lira

Nous lirons
Vous lirez
Ils/Elles liront

Slide 13 - Tekstslide

PRÉSENT
PASSÉ COMPOSÉ
IMPARFAIT
FUTUR
il lisait
nous lisons
nous lisions
on lit 
on lira
j'ai lu
ils ont 
vous lirez

Slide 14 - Sleepvraag

Lire - présent
tu ..........

Slide 15 - Open vraag

Lire - présent
Nous ..........

Slide 16 - Open vraag

Lire - passé composé
vous ..........

Slide 17 - Open vraag

L'adverbe / Het bijwoord

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Bijwoord
Bijvoeglijk nw
bon
mal
belle
méchant
très
souvent
lent
longtemps
vrai
bien
trop
doux
mieux

Slide 26 - Sleepvraag

Adjectif / Adverbe?
Il parle ......
A
lent
B
lentement
C
lentment
D
lente

Slide 27 - Quizvraag

Adjectif ou adverbe?
Louise m'a écrit qu'elle n'était pas très …. en Norvège
A
heureuse
B
heureusement
C
heureux

Slide 28 - Quizvraag

Exact wordt als bijwoord?

A
exactement
B
exactment

Slide 29 - Quizvraag

Maak van "vrai" een bijwoord.
A
vraiment
B
vrai
C
vraiement
D
vraisement

Slide 30 - Quizvraag

Bijwoord van:
mauvais
A
mauvaisement
B
mauvaisment
C
maul
D
mal

Slide 31 - Quizvraag

Les enfants courent rapidement.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 32 - Quizvraag

Bijwoord van:
bon
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 33 - Quizvraag

Naturellement, il se lave tous les jours.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het bijwoord van:
joli en actif
A
joliement activement
B
joliment actifement
C
joliment activement
D
joliement activemment

Slide 35 - Quizvraag

bijwoord van: difficile

Slide 36 - Open vraag

bijwoord van: gentil

Slide 37 - Open vraag

bijwoord van: mauvais

Slide 38 - Open vraag

bijwoord van: direct

Slide 39 - Open vraag

bijwoord van: intelligent

Slide 40 - Open vraag

au revoir

Slide 41 - Tekstslide