Woordenschatquiz blok 3 en 4

Woordenschat
nieuwsbegrip woordenschat
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
nieuwsbegrip woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Hoe is het met je woordenschatniveau gesteld?

Slide 2 - Tekstslide

leggen/liggen, kennen/kunnen, als/dan, omdat/doordat, mits/tenzij
Dit zijn voorbeelden van:
A
een verhaspeling
B
antoniemen
C
synoniemen
D
tweelingfouten

Slide 3 - Quizvraag

Het is goed je eerste impuls te beheersen en wat langer na te denken over je reactie.
A
beheersen = bewaren
B
beheersen = activeren
C
beheersen = overdenken
D
beheersen = controleren

Slide 4 - Quizvraag

De verzekeringsmaatschappij kan nog niets zeggen over de omvang van de
schade.
A
omvang = begin
B
omvang = grootte
C
omvang = impact
D
omvang = resultaat

Slide 5 - Quizvraag

Deze telefoon is een goed alternatief voor die dure smartphone.
A
alternatief = andere mogelijkheid
B
alternatief = verbeterpunt

Slide 6 - Quizvraag

Wat past op de puntjes? ...... de veiligheid zijn vrachtwagens uitgerust met dodehoekspiegels of -camera’s.
A
Ondanks
B
Met behulp van
C
Ten behoeve van
D
Te wijten aan

Slide 7 - Quizvraag

Het woord 'wittechocolademousse' is een voorbeeld van:
A
een afleiding
B
een samenstelling
C
een verhaspeling
D
een homoniem

Slide 8 - Quizvraag

'grote teennagel' is goed gespeld als:
A
het betekent dat je teennagel groot is
B
het om de nagel van je grote teen gaat

Slide 9 - Quizvraag

Een ‘slechtnieuwsgesprek’ is een slecht gesprek over nieuws.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen
1 een ‘slechtnieuwsgesprek’ en
2 een ‘slecht nieuwsgesprek’.
A
1 = een slecht gesprek en 2 = slecht nieuws
B
1 = slecht nieuws en 2 = slecht gesprek over nieuws

Slide 11 - Quizvraag

Ging het niet zo goed? 
Maak dan de opdrachten bij blok 3 en 4 en bijspijkeren 'Over Taal' nog een keer

Slide 12 - Tekstslide