3tl extra les grammar

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

3 TL 

Slide 2 - Tekstslide

QUESTION TAGS 
* Staat er in de hoofdzin een hulpwerkwoord (vormen van "be, can, must, will" enz) dan maak je met datzelfde hulpwerkwoord een tag.
             Vb. He can help me, can't he?
             Staat er geen hulpwerkwoord in de zin dan maak je een tag met een vorm van "do". Let dan wel op de tijd (tt/vt)
             Vb. They watch TV, don't they?  (don't/doesn't/didn't)

Slide 3 - Tekstslide

Let op:

Hoofdzin ontkennend --> tag bevestigend

BV. He isn't a good guy, is he?
                   -                                 +
Let op:

Hoofdzin bevestigend --> tag ontkennend


BV. He's a good guy, isn't he?

                   +                          -

Slide 4 - Tekstslide

question tags
+                            -
Mary is a nice girl, isn't she?
    ZIN                     TAG

Slide 5 - Tekstslide

question tags
_                                                      +
We aren't going to see a movie, are we?
              ZIN                                   TAG

Slide 6 - Tekstslide

question tags
are - aren't
is - isn't
do - don't
does - doesn't
did - didn't
can - can't
  have -haven't         

Slide 7 - Tekstslide

question tags

She likes eating ice cream,.........

Slide 8 - Tekstslide

question tags

She likes eating ice cream, doesn't she

Slide 9 - Tekstslide

question tags

The boys play video games every day, .......

Slide 10 - Tekstslide

question tags


The boys play video games every day, don't they

Slide 11 - Tekstslide

question tags

Nick broke a window last night, ........

They lived on Baker Street, ...........

Slide 12 - Tekstslide

question tags

Nick broke a window last night, didn't he

They lived on Baker Street, didn't they

Slide 13 - Tekstslide

Vul de juiste question tag in:
You are a student, ................

Slide 14 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
I will see you on Saturday,........

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
He walked home from school,.............

Slide 16 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
She's not sick, ................

Slide 17 - Open vraag

Uitleg Felicia
auxiliary verb: hulpwerkwoord
main verb: hoofdwerkwoord
Felicia legt hier in het Engels uit hoe een question tag wordt gevormd. Voor deze uitleg kan je terecht in je boek bij de helpdesk van unit 6.1

Slide 18 - Tekstslide

Vul de juiste question tag in:
You studied for the test,........

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
We have told him about the party,...............

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
Ruben won't be coming,.........

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
She misses her boyfriend,...................

Slide 22 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
That's a great idea,.................

Slide 23 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
Laura isn't a dancer,............

Slide 24 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
They live in Nijmegen,..........

Slide 25 - Open vraag

Vul de juiste question tag in:
You'll read this book,........

Slide 26 - Open vraag

GERUND= werkwoord* + ing
  • I loved playing soccer
  • he hates eating late
  • I enjoy watching Netflix
  • They prefer staying at home
  • I quit smoking
  • She stopped dancing
  • We are going to start making your assignments

*na werkwoorden over:
  • leuk vinden 
  • niet leuk vinden 
  • starten 
  • stoppen

Slide 27 - Tekstslide

Werkwoorden die iets te maken hebben met wat 'leuk, aardig' is.
Werkwoorden die iets te maken hebben met 'niet leuk/aardig' vinden.
dislike
fancy
love
like
prefer

hate

enjoy

detest

Slide 28 - Sleepvraag

Werkwoorden die iets te maken hebben met  'beginnen/starten'.
Werkwoorden die iets te maken hebben met 'stoppen'.
finish
end
begin
quit

stop

start

Slide 29 - Sleepvraag

Be allowed to

Je gebruikt "be allowed to" als je wilt zeggen dat iets volgens de regels mag of niet mag.

 Dat kunnen wetten zijn, maar bijvoorbeeld ook schoolregels of spelregels.

Het werkwoord 'be' bestaat uit de vormen: am, are, is

Dus:

I am (not) allowed to.....

You are(n't) allowed to.....

He, she, it is(n't) allowed to....



Slide 30 - Tekstslide

Je mag hier niet parkeren
A
You can't park here
B
You couldn't park here
C
You are not allowed to park here

Slide 31 - Quizvraag

Mogen we deze film kijken vanavond?
A
Are we allowed to watch this film tonight?
B
Can' t we watch this film tonight?
C
Can we watch this film tonight?

Slide 32 - Quizvraag

Any questions?

Slide 33 - Tekstslide

Good luck with your test!

Slide 34 - Tekstslide