Week 4: Spelling Blok 4 KGT

Nederlands
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Planning week 4
KGT BLOK 4 SPELLING
4.9 - 4.10 - 4.11 - 4.12 - 4.13 - dictee

Nieuwsbegrip tekst + opdrachten
NB Online week 4
Stillezen 


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze week:

  • kun je werkwoorden in verschillende vormen spellen;
  • kun je het meervoud van zelfstandige naamwoorden spellen;
  • kun je de apostrof, het weglatingsstreepje en het afbreekteken gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Les 1 

                                 Lekker Lezen in je boek 








Slide 4 - Tekstslide

Les 2
Uitleg spelling blok 4 KGT

4.9 - 4.10 - 4.11 





Slide 5 - Tekstslide

4.9 Meervoud ZNW 

Hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord moet schrijven, kun je horen als je het uitspreekt.

voorbeeld
winter – winters
sneeuwvlokje – sneeuwvlokjes
wolk – wolken
muts – mutsen

Slide 6 - Tekstslide

4.9 Meervoud ZNW 

Slide 7 - Tekstslide

Noem minstens 3 zelfstandige naamwoorden (meervoud)

Slide 8 - Woordweb

4.10 Apostrof

Slide 9 - Tekstslide

cdtje
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 10 - Quizvraag

drieendertig
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 11 - Quizvraag

Alice examen
A
trema
B
apostrof
C
liggend streepje
D
niets

Slide 12 - Quizvraag

De hoofdstad van Noord-Brabant is
s Hertogenbosch
A
goed
B
met apostrof
C
met streepje
D
met apostrof en streepje

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag
Op niveau - KGT - blok 4 - SPELLING 

4.9 - 4.10 alle opdrachten


Slide 14 - Tekstslide

Les 3
Uitleg spelling blok 4 KGT

4.12 - 4.13





Slide 15 - Tekstslide

4.13 Persoonsvorm t.t.

De stam en de ik-vorm van een werkwoord zijn niet altijd gelijk. De stam is het hele werkwoord zonder -en.

voorbeeld
:
verhuizen – verhuiz – (ik) verhuis
beloven – belov – (ik) beloof
vertalen – vertal – (ik) vertaal



Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord.

Slide 16 - Tekstslide

Schrijf het hele ww - de stam en de ik vorm op. Doe het zo:
Beloven - belov - ik beloof

Slide 17 - Open vraag

4.13 Persoonsvorm t.t.

Als je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed wilt spellen, gebruik je de volgende regels.

Bij ik schrijf je de ik-vorm.

Bij jij, u, hij, zij en het schrijf je de ik-vorm + t.


Als je of jij achter de persoonsvorm staat en het onderwerp van de zin is, schrijf je de ik-vorm (dus zonder t).

Bij wij, jullie en zij (meervoud) schrijf je het hele werkwoord.

Slide 18 - Tekstslide

Ik fiets - hij fietst - wij fietsen
Bedenk zelf nog 3 woorden

Slide 19 - Open vraag

4.13 Persoonsvorm v.t. 

Bij sommige werkwoorden verandert de klank als je ze in de verleden tijd zet. Deze noem je klankveranderende werkwoorden. Als de klank niet verandert in de verleden tijd, noem je het klankvaste werkwoorden.


voorbeeld
huilen → Ik huilde om die droevige film. = klankvast
blazen → Ik blies de blaadjes van de paardenbloem. = klankveranderend


Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Op niveau - KGT - blok 4 - SPELLING 

4.11  alle opdrachten
4.12 


Slide 21 - Tekstslide

Les 4
Lekker lezen in je boek 

Slide 22 - Tekstslide

Les 5
Nieuwsbegrip Tekst + sleutelvragen 

Slide 23 - Tekstslide

Les 6
Nieuwsbegrip online 

Slide 24 - Tekstslide

4.13 Persoonsvorm v.t. 

Bij klankveranderende werkwoorden hoor je hoe je de persoonsvorm moet spellen in de verleden tijd.


voorbeeld
lopen → (ik) liep
vragen → (ik) vroeg

Slide 25 - Tekstslide

klankvast of klankveranderend?

bijten
A
klankveranderend
B
klankvast

Slide 26 - Quizvraag

zwemmen =
A
klankveranderend
B
klankvast

Slide 27 - Quizvraag

vragen =
A
klankveranderend
B
klankvast

Slide 28 - Quizvraag

juichen =
A
klankveranderend
B
klankvast

Slide 29 - Quizvraag

4.13 Voltooid deelwoord 

Bij klankveranderende werkwoorden, hoor je meestal hoe je het voltooid deelwoord schrijft.

voorbeeld
lopen – liep – gelopen
kopen – kocht – gekocht
verliezen – verloor – verloren

Slide 30 - Tekstslide

4.13 Voltooid deelwoord 

Een voltooid deelwoord eindigt vaak op -d of -t. Sommige werkwoorden hebben een ander voltooid deelwoord, bijvoorbeeld op -en.
voorbeeld
leren – geleerd
maken – gemaakt
lezen – gelezen
denken – gedacht


Slide 31 - Tekstslide

4.13 Voltooid deelwoord 

Als je niet weet of je een -t of -d moet spellen, kun je het voltooid deelwoord langer maken. Dan hoor je of je -t of -d moet schrijven: geleerde, gemaakte.

Je kunt ook gebruikmaken van ’t kofschip. Als de laatste letter van de stam eindigt op een letter die in ’t kofschip zit, schrijf je +t. Zit de letter niet in ’t kofschip, dan schrijf je +d.




Slide 32 - Tekstslide

Bij 't x-kofschip kijk je naar de laatste letter van......
A
de stam
B
ik-vorm

Slide 33 - Quizvraag

't -x kofschip

Zij is naar Amsterdam gefiets.
A
d
B
t

Slide 34 - Quizvraag

De dokter heeft de wond op mijn been gehech.
't x- kofschip
A
t
B
d

Slide 35 - Quizvraag

Vrijdag hebben we gebasketbal.

't -x kofschip
A
t
B
d

Slide 36 - Quizvraag

Aan de slag
Op niveau - KGT - blok 4 - SPELLING 

4.9 - 4-10-4.11 - 4.12 - 4.13 & dictee -
alle opdrachten 


Slide 37 - Tekstslide

Huiswerk
Nieuwsbegrip online
Woordenschat en andere tekstsoort week 4

Spelling BLOK 4 KGT
4.9 - 4.10 - 4.11 - 4.12 - 4.13 - dictee

Slide 38 - Tekstslide