Hfdst4: Hoe ondernemend ben je?

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
- par. 4.2 maken: vraag 13 t/m 18
- starten met praktische opdracht


Bijzonderheden
Toets nog niet nagekeken
Planning deze week:
par. 4.1 en 4.2 (deel 1)

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
- par. 4.2 maken: vraag 13 t/m 18
- starten met praktische opdracht


Bijzonderheden
Toets nog niet nagekeken
Planning deze week:
par. 4.1 en 4.2 (deel 1)

Slide 1 - Tekstslide

Lezen: blz. 98    maken: opdr. 1, 2 en 3    
ong. 10 min (af, dan verder met 4 en 5)
  • 1. eigen antwoord
  • 2a. bijv ontslag, of bedrijf van je ouders overnemen
  •  b.  voordeel: je kunt zelf beslissen wat je doet; alle winst die je maakt is voor jou.
  •   Nadeel: je hebt geen vast inkomen; je maakt meer uren dan wanneer je in loondienst bent.

  • 3a.    (nieuw - oud) : oud x 100   ;     
  •  1.832.812 - 440.841 = 1.391.971 ;     (oud) 
  •  ( 1.832.812 - 1.391.971) : 1.391.971 x 100 = 31,7%   
  •  b. Zelfstandige zonder personeel
  •  c. bijv. dit is goed te combineren met bijvoorbeeld een parttimebaan, vrijwilliger- of huishoudelijk werk.



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Lezen: blz. 99    maken: opdr. 4, 5, 6, 8
ong. 10 min (af, dan verder met 9, 10 en 11)
  • 4a. De gemeenten stellen regels op over bijv. veiligheid en bestemmingsplan. 
  • b. Bij inschrijving ben je dan ook aansprakelijk voor de belastingafdrachten en –aangiften.
  • c.  inkomstenbelasting, omzetbelasting, vennootschapsbelasting en milieubelasting.

  • 5a. Op deze manier is duidelijk wie de eigenaar is, wie verantwoordelijk is voor de onderneming en welke belastingen moeten worden betaald.
  • b. Op deze manier is duidelijk voor afnemers/ klanten wie aansprakelijk is.


  • 6a. Je bent met je privé vermogen aansprakelijk voor de schulden van de onderneming.
  • b/c. Dat kan dan een te grote investering zijn, waar de ondernemer het geld uiteindelijk niet voor heeft. Als dat dus niet wordt terugverdiend, moet de ondernemer zijn eigen vermogen gebruiken om de schuld te betalen. Als de ondernemer niet genoeg geld heeft om schulden af te betalen, kan zijn woning verkocht worden, zodat het geld oplevert.

  • 8. Zie tabel 2 blz 100


Slide 4 - Tekstslide

Lezen: blz. 100 en 101    maken: opdr. 9, 10 en 11

  • 9 a. Veel zzp’ers kiezen voor de eenmanszaak als ondernemingsvorm. De registratie van deze vorm is het eenvoudigst en je kunt dan ook eventueel personeel in dienst nemen,
  •  b. Nee, een zzp’er heeft geen personeel in dienst, hij is een zelfstandige zonder personeel.


  • 10a. Als de opdrachten afnemen, moet je de werknemer doorbetalen. Je kunt iemand in vaste dienst niet zomaar ontslaan.
  •  b. Een werknemer in vaste dienst kan niet op korte termijn van werkgever veranderen. Je bent zeker van zijn aanwezigheid. Hij voelt zich meer betrokken bij het bedrijf dan een werknemer in tijdelijke dienst.


  • 11 Commercieel: Shell, Jumbo, sportschool. Het doel van deze organisaties is winst te maken.
  •  Niet-commercieel: Ziekenhuis, WAR-Child, Belastingdienst, Universiteit. Deze organisaties hebben niet als doel winst te maken, maar zijn dienstverlenend of hebben als doel geld in te zamelen voor een goed doel.



Slide 5 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:
- toets inkijken/ bespreken
- par 4.2 nakijken en afmaken



Bijzonderheden
Toets inkijken/ bespreken
PO: inleveren uiterlijk 16 feb
Planning deze week:
PO + par. 4.2 deel 2

Slide 6 - Tekstslide

4.2: Een goed idee?
lesdoelen
- Je kunt uitleggen wat een ondernemingsplan is.
- Je kunt de onderdelen uit het ondernemingsplan (kort) beschrijven.
- Je kunt uitleggen wat marktonderzoek is.
- Je kunt uitleggen dat een ondernemingsplan haalbaar moet zijn.

Slide 7 - Tekstslide

4.2 nakijken 
vraag 13 tm 18
  • 13 a De bank wil weten of er voor jouw product een markt is en wat de kosten en opbrengsten van jouw bedrijf zullen zijn.
  •  b Als je een lening aanvraagt, wordt er vaak naar het ondernemingsplan gevraagd.

  • 14 a
    In het ondernemingsplan geef je aan welke artikelen of diensten je wilt aanbieden en op welke manier je dit wilt doen. Daarvoor heb je onderzoek gedaan of hier behoefte aan is.
  •  b Als je nauwkeurig weet wat je gaat maken, heb je een beeld gemaakt van de doelgroep waar je je op richt.

  • 15 a Aan de hand van persoonlijke gegevens weten investeerders met wie zij te maken hebben en of zij met de ondernemer zaken kunnen doen.     
  • b. bijv. door opleidingen en ervaringen te noemen
  • c Deze zijn dan minder belangrijk, omdat de oprichter niet de eigenaar is. De eigenaren zijn de aandeelhouders. De oprichter is werknemer van de bv.

  • 17 a fieldresearch      b deskresearch     c fieldresearch





Slide 8 - Tekstslide

Theorie: par. 4.2
Ondernemingsplan, marktonderzoek, financieel plan
  • ondernemingsplan
  • - bedrijfsidee
  • - persoonlijke gegevens
  • - financieel plan
  • - organisatie van je bedrijf
  • - marktonderzoek en marketingplan

    marktonderzoek
  • - deskresearch    (onderzoek op internet, bronnen, etc)
  • - fieldresearch    (enquête, interviews, etc)

Slide 9 - Tekstslide

Theorie: par. 4.2
Ondernemingsplan, marktonderzoek, financieel plan
financieel plan
  • hoeveel geld heb je nodig en hoe kom je aan dat geld. 
  • wat gaat je bedrijf opleveren
  • Is je bedrijfsidee haalbaar?

    soorten begrotingen (blz. 104) hoef je niet te kennen
    bij naam of verschillen. 


Slide 10 - Tekstslide

Maken: opdracht 19, 20 en 21
  • 19a. Een financieel plan is belangrijk omdat daaruit moet blijken of het plan van de ondernemer financieel haalbaar is.
  •  b. Eventuele investeerders willen weten of het project waar zij in beleggen geld kan opleveren
  •  c. Klanten willen weten of het bedrijf wel kan leveren, en of ze niet betalen voor iets wat ze nooit gaan krijgen. 

  • 20 a. Eigen vermogen is de privé-investering van de ondernemer in zijn bedrijf. Het eigen geld dat de ondernemer in de onderneming steekt.
  •  b. Hiermee heeft de bank een bepaalde zekerheid voor de terugbetaling van de lening en de bank weet zeker dat je serieus ermee aan de slag gaat.

  • 21 a. Alles bij elkaar opgeteld: totaal € 57.800.
  •  b. Aanloopkosten zijn kosten die nodig zijn om het bedrijf op te starten (zonder dat er al inkomsten zijn). 
  •  c. Kosten waar je geen rekening mee had gehouden of die hoger uitvallen kunnen hieruit betaald worden. Als je deze post niet opneemt, heb je geen enkele speling wanneer iets duurder is dan verwacht.



Slide 11 - Tekstslide

4.2: Een goed idee?
Doelen behaald?
- Je kunt uitleggen wat een ondernemingsplan is.
- Je kunt de onderdelen uit het ondernemingsplan (kort) beschrijven.
- Je kunt uitleggen wat marktonderzoek is.
- Je kunt uitleggen dat een ondernemingsplan haalbaar moet zijn.

Slide 12 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:

- par. 4.3 theorie
- par 4.3 nakijken
- afmaken 4.3
- starten met 4.4



Bijzonderheden

PO: inleveren uiterlijk 20 feb.
Planning deze week:
Par. 4.3 afmaken + 4.4 start

Slide 13 - Tekstslide

4.3: Hoe verkoop ik mijn idee?
lesdoelen
- Je kunt uitleggen wat marketing is.

- Je kunt het marktaandeel uitrekenen.
- Je weet hoe je marketinginstrumenten gebruikt.
- Je kunt voorbeelden noemen van hoe consumenten worden beïnvloed.
- Je kunt uitleggen hoe je met behulp van prijzen de verkoop kan bevorderen.



Slide 14 - Tekstslide

lezen: blz. 106 Marketing
maken: 25 en 26
  • Marketing
  • alle activiteiten die een bedrijf onderneemt, om (zoveel mogelijk) te verkopen

  • doelgroep
  • groep consumenten voor wie een product of boodschap bedoeld is

  • 25a. Ja, bedrijven proberen dmv sponsoring naamsbekendheid te krijgen en hierdoor meer te verkopen
  • b. naam verbinden aan een evenement/ stadion/ club, merchandise

  • 26. 1. jongeren hebben weinig vaste lasten, kunnen dus veel geld vrij besteden.   (bijv. aan eten, kleding, etc)
  • 2. jongeren hebben veel invloed op de aankopen thuis    (bijv. merk cola of vakantie)
  • 3. jongeren blijven hun koopgewoonte trouw   (bijv. nu Rabobank, later ook vaak Rabobank)
 

Slide 15 - Tekstslide

marktaandeel
het aandeel van een product in de totale markt (percentage)
marktaandeel = af/omzet van één aanbieder : totale af/omzet x 100


marketingmix = jouw product aantrekkelijk maken door gebruik van (5p's):
- prijs, promotie, product, plaats, personeel




Slide 16 - Tekstslide

soorten beïnvloeding / reclame
  • commerciële beïnvloeding 
  • reclame met als doel meer producten te verkopen

  • sociale beïnvloeding 
  • door familie of vrienden enthousiast gemaakt voor een product

  • ideële reclame 
  • reclame met als doel om het gedrag van mensen te beïnvloeden

maken: vraag 27 t/m 36

Deze video is niet meer beschikbaar
Welke video was dit?

Slide 17 - Tekstslide

nakijken: opdr. 27 t/m 36
  • 27a. Zo kun je zien hoe goed jij het doet tov je concurrenten.
  • b. De afzet is hoeveel je verkoopt, de omzet hoeveel je daaraan verdient. Als jouw prijs lager ligt, verkoop je misschien meer (dan de concurrent) en is je marktaandeel van de afzet dus groter. Maar door die lage prijs verdien je misschien minder (=omzet), dus je marktaandeel van de omzet kan dan lager zijn dan die van de concurrent. 

  • 28. De totale omzet is (100.000 × € 20 + 90.000 × € 30 + 70.000 × € 40 =) € 7.500.000
  •   Het marktaandeel als percentage van de omzet is:      fabrikant A = (100.000 × € 20) ÷ € 7.500.000 × 100 = 26,7%           
  • fabrikant B = (90.000 × € 30) ÷ € 7.500.000 × 100 = 36%      fabrikant C = (70.000 × € 40) ÷ € 7.500.000 × 100 = 37,3%
  •   De totale afzet bedraagt 100.000 + 90.000 + 70.000 = 260.000 stuks.
  •   Het marktaandeel als percentage van de afzet is:      fabrikant A = 100.000 ÷ 260.000 × 100% = 38,5%.
  •   fabrikant B = 90.000 ÷ 260.000 × 100% = 34,6%.         fabrikant C = 70.000 ÷ 260.000 × 100% = 26,9%.

  • 29a. smartphones, televisies en luxe tablets.
  •  b. 9% = 59,1 miljoen smartphones            59,1 ÷ 9 × 100 = 656,67 miljoen smartphones
  •  c. 656,67 miljoen : 100 × 37 =242,97 miljoen smartphones


Slide 18 - Tekstslide

nakijken vervolg: 30 t/m 36
30a. Ja, want als je de hele markt (100%) evenredig zou verdelen over 7 spelers, zou je ongeveer 14% hebben. 
b. Waarschijnlijk niet. Want ze hebben in de doelgroep tot 34 jaar een marktaandeel van 20,6%, terwijl hun totale marktaandeel in de hele groep (tot 49 jaar) 16,1% is. Dat moet betekenen dat de groep van 35 tot 49 jaar lager is dan 16%, anders kom je nooit op een gemiddelde van 16% uit.

31a. bijv. verpakt ijs - vers ijs, informatie op verpakking - geen verpakking, etc. 
b. De ijssalon. Het verpakte ijs wordt vooral in de supermarkt verkocht en heeft daar niet veel invloed op. De ijssalon moet op een juiste plek gevestigd zijn om klanten binnen te halen. 
c. De ijssalon moet goed, klantgericht personeel hebben, want zij verkopen echt de ijsjes. Bij de verpakte ijsjes is het personeelsbeleid minder van belang, zij hebben ook geen rechtstreeks contact met de klant. 

32.a. product   b. prijs    c. plaats    d.  prijs    e.  personeel


Slide 19 - Tekstslide

nakijken vervolg: 33 t/m 36
33a. A-merk: CocaCola    B-merk:  Freeway Cola   huismerk: Jumbo-cola
b. daar zit vaak een grotere winstmarge op. 
c. Zodat ze de klanten die graag een aantal A-merken kopen, niet kwijt zijn aan andere supermarkten (en dat die dan bij een andere supermarkt alle boodschappen gaan doen)

34. Eigen antwoord

35a. commerciële beïnvloeding; de producent probeert te beïnvloeden en meer te verkopen.
b. Afhankelijk van of de vlogger hiervoor betaald wordt. Als de vlogger betaald wordt is het commercieel. Is de vlogger gewoon enthousiast, dan is dat sociale beïnvloeding. 
c. Bijv. door foto's te plaatsen waarop merken zichtbaar zijn. 

36a. 1. Ideële reclame   2. Commerciële reclame
b.  1. bijv. jongvolwassenen   2.   bijv. gezinnen, huishoudens, automobilisten    

Slide 20 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:

- par. 4.4 theorie 
- par. 4.4 opdrachten maken
- par 4.3 nakijken?
- theorie herhalen ondernemingsvormen
-



Bijzonderheden

PO: inleveren uiterlijk 20 feb.
Planning deze week:
Par. 4.4 + herha

Slide 21 - Tekstslide

maken: vraag 37 t/m 40
blz. 110    af? dan starten met 4.4: 43 tm 49
37 a afroomprijspolitiek
 b De fabrikant start met deze hoge prijs, omdat de ontwikkelkosten van het product erg hoog waren. Als deze terugverdient zijn, daalt de prijs.
 c Het nieuwe model zal duurder zijn, omdat de ontwikkelkosten van het oude model al terugverdient zijn en van het nieuwe model nog niet.
38 a 1: € 8,55       2: € 2,99       3: € 3,99       4: € 4,05
  Hoe exclusiever het product, hoe hoger de prijs.
 b € 2,99 en € 3,99. Dit lijkt veel goedkoper dan € 3 en € 4.

39. Het zijn duidelijke prijzen. De consument heeft de indruk dat het eerlijke prijzen zijn. Dus zijn het psychologische prijzen.

40 a plaatsbeleid
 b Je kunt het beste kiezen voor een combinatie van een webwinkel en een fysieke winkel. Bij deze combinatie stegen de verkopen het meest (25%).




Slide 22 - Tekstslide

par. 4.4

  • Je kunt uitleggen waarom binnen een bedrijf de taken verdeeld zijn.
  • Je kunt met behulp van een organogram de structuur van een bedrijf uitleggen.
  • Je kunt voorbeelden geven van staf- en lijnfuncties.


Slide 23 - Tekstslide

leidinggevende functie = iemand die de leiding heeft, opdrachten kan geven
uitvoerende functie = degene die de opdrachten uitvoert

organogram / organisatieschema
schema waarin je kan zien hoe de organisatie is opgebouwd
-> leiding wordt van boven naar beneden weergegeven

staffunctie = ondersteunende afdelingen, zoals administratie, marketing
lijnfunctie = functie om de kerndoelen te halen, zoals productie, verkoop

Slide 24 - Tekstslide

maken:  vraag 43 t/m 49
Af? Dan PO, ander vak of herhalingsopgaven
  • 43. leidinggevend: voorman, afdelingschef, bandweercommandant
  • uitvoerend: schoonmaker, voetbalcoach, medewerker helpdesk, elektricien.

  • 44a.
    stel dat de schoonmaker van verschillende mensen opdrachten krijgt, en de één zegt dat ie de ramen moet lappen en de ander vindt dat hij meer aandacht aan het stofzuigen moet besteden, dan weet de schoonmaker niet zo goed meer wat ie  moet doen. 
  • b. eigen antwoord

  • 45. Ja, een teamleider op school is leidinggevend, maar voert ook weer opdrachten uit van de directeur.

  • 46a. directeur en hoofden
  • b. alle mensen op de onderste rij (medewerkers en verkoper)
  • c. hoofd administratie, hoofd verkoop en hoofd productie.

Slide 25 - Tekstslide

maken:  vraag 43 t/m 49
Af? Dan PO, ander vak of herhalingsopgaven
  • 47a. bovenaan de filiaalhouders, dan de hoofden en onderaan de medewerkers, vakkenvullers en caissieres.
  • b. vijf.
  • c. de opdrachten kunnen tegenstrijdig zijn. 
  • d. eenheid van bevel
  • e. misschien het hoofd caissière, kan hij zelf leiding geven aan de caissières.

  • 48a.
    B
  • b. omdat die ondersteunend is aan alle functies
  • c. verkopen is onderdeel van de kerndoelen. 

  • 49.                              bedrijfsleider
  •              administratie---|
  •           |                                   |                              |
  •    marketing           productie                verkoop

Slide 26 - Tekstslide