Examentraining les 4

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Les 4: programma
Engels praten
Huiswerk bespreken
Soorten teksten examen
Mondeling Engels
Signaalwoorden
Afronding




Slide 2 - Tekstslide

Wat wil je vandaag nog bespreken?

Slide 3 - Open vraag

What are your hobbies?

Slide 4 - Open vraag

If you had a 1000 EUROS, what would you buy?

Slide 5 - Open vraag

Huiswerk:
Quickscan maken
Examen 2018 afronden 
Lees 3 artikelen in the Guardian, stuur mij links

Volgende les: signaalwoorden + mondeling

Slide 6 - Tekstslide

Leesstrategieën, welke weet je nog?

Slide 7 - Woordweb

Herhaling leesstrategieën:
  1. Voorspellen
  2. Skimmen
  3. Voorkennis gebruiken
  4. Structuur ontdekken
  5. Context gebruiken
  6.  Gedetailleerd lezen

Slide 8 - Tekstslide

Wat voor andere teksten krijg je NIET op het CE?
A
teksten uit folders / reisgidsen
B
formulieren of advertenties
C
sprookjes of verhalen
D
teksten uit tijdschriften

Slide 9 - Quizvraag

Waar komen de teksten uit het CE vandaan?
A
van het internet
B
uit kranten en tijdschriften
C
speciaal geschreven voor het examen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een tabloid krant?
A
serieuze krant
B
roddelkrant

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een broadsheet krant?
A
serieuze krant
B
roddelkrant

Slide 12 - Quizvraag

Mondeling staatsexamen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Signaalwoorden
Een signaalwoord of  verbindingswoord is een woord of woordgroep waarmee een verband wordt aangegeven tussen twee alinea's, zinnen of deelzinnen. 

Slide 16 - Tekstslide

she was late.......... the heavy snow
A
besides
B
as a result of
C
nonetheless
D
however

Slide 17 - Quizvraag

Kan je zelf in het Nederlands een signaalwoord bedenken?

Slide 18 - Woordweb

signaalwoorden
  • woorden die twee zinnen of twee alinea's aan elkaar verbinden
  • deze woorden hebben een functie: ze geven extra informatie
  • bijvoorbeeld waarom iets gebeurd/ of het gevolg van iets
  • deze woorden zijn belangrijk bij het beantwoorden van de ABCD-vragen



Slide 19 - Tekstslide

Opsomming:
  • and - en 
  • as well as - ook, eveneens
  • besides - bovendien, daarnaast
  • firstly, secondly - ten eerste, ten tweede
  • lastly - ten slotte
  • moreover - bovendien
  • what's more - bovendien
  • on top of that - bovendien

Slide 20 - Tekstslide

Reden/verklaring:
  • as - daar, omdat
  • because - omdat 
  • for - want
  • therefore - daarom

Slide 21 - Tekstslide

reden / verklaring
  • zin 1 - Ik heb heel hard geleerd
  • zin 2 - ik ben geslaagd

zin 2 is het gevolg van zin 1

Ik heb heel hard geleerd met als gevolg dat ik geslaagd ben

Slide 22 - Tekstslide

he got a promotion ........ he works hard
A
after all
B
until
C
likewise
D
futhermore

Slide 23 - Quizvraag

 gevolg of conclusie
  • Wat in het ene stuk zin staat is het gevolg van wat in het andere stuk zin staat

Slide 24 - Tekstslide

Samenvatting/gevolg/conclussie
  • after all - tenslotte
  • all in all - al met al
  • as a result  - als gevolg ,daardoor
  • consequently - dus, daarom
  • in conclusion - concluderend
  • in short - kortom
  • so - dus
  • summing up - samenvattend
  • that is why - daarom
  • therefore - daarom, dus

Slide 25 - Tekstslide

The mirror was curved, ...... it made objects look farther away than they really were.
A
moreover
B
whereas
C
thus
D
despite

Slide 26 - Quizvraag

I like coffee, but my friend prefers tea.
Dit is een..................
A
opsomming
B
voorbeeld
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 27 - Quizvraag

Tegenstelling
  • although - hoewel
  • but - maar
  • contrary to - in tegenstelling tot
  • by contrast - daarentegen
  • even though - ook al
  • on the one/other hand - aan de ene/andere kant
  • however - echter
  • instead - in plaats van
  • in spite of - ondanks
  • nevertheless - niettemin
  • still - echter, toch
  • though - hoewel, echter
  • yet - echter, toch

Slide 28 - Tekstslide

I like coffee, .... my friend prefers tea.
A
and
B
but
C
so
D
for

Slide 29 - Quizvraag

Welk woord past het best in het zwarte blokje?
A
but
B
if
C
and
D
like

Slide 30 - Quizvraag

'like' wordt gebruikt om een voorbeeld te geven. Het betekent zoals. 

Slide 31 - Tekstslide

Relativering/beperking
  • actually - eigenlijk
  • as a matter of fact - eigenlijk
  • in fact - in feite
  • in particular - in het bijzonder

Slide 32 - Tekstslide

signaalwoorden
gevolg en conclusie

Slide 33 - Woordweb

John never studied for his final exam .....he failed them all
A
consequently
B
whereas
C
despite
D
however

Slide 34 - Quizvraag

the roads where covered in ice ...... it was not safe to drive
A
besides
B
otherwise
C
hence
D
furthermore

Slide 35 - Quizvraag

The store was out of chocolate chips; ........, they would need to make a different type of cookies.
A
equally
B
moreover
C
admittedly
D
therefore

Slide 36 - Quizvraag

She found the evening boring and uninteresting, ......., a waste of time.
A
nonetheless
B
in short
C
besides
D
despite

Slide 37 - Quizvraag

Laatste tips:
  1. Neem je woordenboek mee
  2. Oefen minstens 2 examens op studyflow
  3. Staatsexamen: denk aan je mondeling en brief
  4. Lees eerst de vraag, zoek woorden op in de vraag
  5. Zoek niet alles op, lees niet elke tekst van begin tot eind

Slide 38 - Tekstslide

Bedankt voor jullie deelname!

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide