Blok 3 Schrijven 3.17 1KGT

Blok 3 Schrijven

3.17 Taalgebruik
3.18 Taalverzorging
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blok 3 Schrijven

3.17 Taalgebruik
3.18 Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

3.17 Taalgebruik
  • Een tekst wordt altijd geschreven voor een bepaald publiek. Een tekst in ‘Kidsweek’ is bijvoorbeeld bestemd voor kinderen die geïnteresseerd zijn in nieuws.
  • Als je zelf een tekst schrijft, is het belangrijk dat je weet wie je publiek is. Dan kun je daar rekening mee houden. Het maakt een groot verschil of je tekst bestemd is voor je beste vriend(in) of voor de directeur van je school.

Slide 2 - Tekstslide

3.17 Taalgebruik
  • Als je een tekst schrijft voor je vrienden kun je net zo schrijven als je wilt. Je hoeft dan niet zo na te denken over de woorden die je gebruikt. Je gebruikt dan informeel taalgebruik.
  • Schrijf je een tekst voor onbekenden of voor volwassenen, dan moet je goed nadenken  hoe je iets schrijft. Je bent dan beleefder en gebruikt nettere wooorden. Dit noem je formeel taalgebruik. 

Slide 3 - Tekstslide

Opdracht 1 Schrijf een berichtje aan een klasgenoot
  • Stel je voor: je gaat morgen met de hele klas naar technologiemuseum NEMO in Amsterdam. 
  • Je bent vergeten hoe laat jullie op school moeten
    verzamelen. Ook weet je niet meer of je zelf voor je lunch
    moet zorgen of dat de school dat heeft geregeld.
  • Schrijf een berichtje met je vragen aan een klasgenoot.

Slide 4 - Tekstslide

Stel je voor: je gaat morgen met de klas naar museum NEMO in Amsterdam.
Je bent vergeten hoe laat jullie op school moeten verzamelen. Ook weet je niet meer of je zelf voor je lunch moet zorgen of dat de school dat heeft geregeld.
Schrijf een berichtje met je vragen aan een klasgenoot.

Slide 5 - Open vraag

Opdracht 2 Schrijf een berichtje aan je mentor.
  • De klasgenoot aan wie je een tekstberichtje hebt gestuurd in de vorige opdracht weet ook niet hoe laat jullie op school moeten verzamelen en of je zelf voor je lunch moet zorgen.
  • Je mentor weet het vast wel.
  • Schrijf een e-mail aan je mentor.

Slide 6 - Tekstslide

De klasgenoot aan wie je een tekstberichtje hebt gestuurd in de vorige opdracht weet ook niet hoe laat jullie op school moeten verzamelen en of je zelf voor je lunch moet zorgen. Je mentor weet het vast wel.

Schrijf een e-mail aan je mentor.

Slide 7 - Open vraag

Opdracht 3 Vergelijk je berichtje met je mailtje
Schrijf drie verschillen op tussen het tekstberichtje aan je klasgenoot en de mail aan je mentor uit de vorige opdrachten.

Slide 8 - Tekstslide

De verschillen op tussen het tekstberichtje aan je klasgenoot en het mailtje zijn:

Slide 9 - Woordweb

Met het publiek van een tekst bedoel je de mensen die de tekst gaan ____________
Voor je een tekst gaat _________________ , moet je eerst ________________ over wie het publiek is.  
Je moet rekening houden met je publiek en je taalgebruik aan hen _______________
Je kunt een tekst bijvoorbeeld moeilijker of makkelijker __________. 
Ook kun je beleefde taal ________________, of gewoon schrijven zoals je zelf zou _____________________tegen je vrienden.
lezen
schrijven
aanpassen
gebruiken
praten
nadenken
maken

Slide 10 - Sleepvraag

Wat heb je geleerd?

  • Wie je publiek is waarvoor je schrijft
  • Formeel- en informeel taalgebruik
  • Verschillen tussen tekst leerling en tekst mentor


Slide 11 - Tekstslide

Einde les

Slide 12 - Tekstslide

Blok 3 Schrijven

3.18 Taalverzorging

Slide 13 - Tekstslide

3.18 Taalverzorging - afspraken en regels Schrijven
  • Gebruik hoofdletters en leestekens.
    Een tekst waarin hoofdletters en leestekens staan, is makkelijker te lezen.
  • In een zin schrijf je altijd een persoonsvorm.

  • Afspraken en regels: u of je
  • Gebruik nette woorden en wees beleefd. Volwassenen en onbekenden spreek je aan met u. Alleen als ze zeggen dat je 'je' mag zeggen, dan schrijf je 'je' .

Slide 14 - Tekstslide

3.17 Taalverzorging - afspraken en regels e-mail
  • Zet in de onderwerpregel het onderwerp van je e-mail.
  • Begin de e-mail met een aanhef (Beste, Geachte, Lieve, Hoi). Achter de aanhef zet je een komma en druk je twee keer op enter.
  • Schrijf in de eerste zinnen wat het onderwerp is en waarom je de e-mail schrijft.
  • De inhoud van je e-mail verdeel je in alinea’s .
  • De e-mail eindig je met een nette slotzin. Daarna druk je twee keer op enter.
  • Links onderaan schrijf je de slotgroet (Vriendelijke groet, Groetjes, Doei). Daarachter zet je een komma en druk je op enter.
  • Zet je naam onder de e-mail.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 1 Schrijf een e-mail aan de heer Wouters
  • Stel je voor: je gaat morgen met de hele klas naar technologiemuseum NEMO in Amsterdam.
  • Je bent vergeten hoe laat jullie op school moeten
    verzamelen.
  • Ook weet je niet meer of je zelf voor je lunch moet zorgen
    of dat de school dat heeft geregeld.
  • Je klasgenoten weten het ook niet. 
  • Daarom schrijf je een e-mail aan de heer Wouters 

  • Let goed op alle regels voor het schrijven van een e-mail. Kijk ook in je boek op blz. 148

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig werken / huiswerk
Je werkt aan de email, en die stuur je naar mij.

Dit mag via berichten in Magister of gewoon via de e-mail.


Slide 17 - Tekstslide