H2 2020 les 2 - uitleg fictietheorie H2 mk, opdr 4

- nk opdr 1 en 2
- uitleg beeldspraak (filmpje) /leeservaring (audio)
- Huiswerk is maken opdr 4 en 5
Les 2 fictie H2
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

- nk opdr 1 en 2
- uitleg beeldspraak (filmpje) /leeservaring (audio)
- Huiswerk is maken opdr 4 en 5
Les 2 fictie H2

Slide 1 - Tekstslide

nk opdr 1
5 minuten

Slide 2 - Tekstslide

nk opdr 1 
Opdracht 1
1 a De hoofdpersoon is Wessel.
 b Hij leeft in de wereld van het onderzoek naar de levenslijnen dat hij met zijn vader doet, een soort droomwereld, waarin ze meer zien dan in het dagelijks leven, en in de ‘gewone’ wereld, waarin hij verliefd is op Lykke.
2 Het verhaal speelt zich af in Amsterdam. Dat weet je omdat er namen uit Amsterdam in het verhaal voorkomen, zoals de Keizersgracht, de Amstel en de Kloveniersburgwal.
3 Het verhaal speelt zich af in een vrij ver verleden. Dit weet je onder andere doordat er gesproken wordt over het Oudemannenhuis, over de Zuiderzeedijk (Zuiderzee is de vroegere naam van het IJsselmeer) en doordat direct buiten de stad veel open velden zijn. Verder reizen Wessel en Evert met het beurtschip en lopend en moeten ze weer in de stad zijn voordat de poorten dichtgaan. Ook schrijft de vader van Wessel alles van zijn onderzoek op rollen papier. Ten slotte worden er historische figuren genoemd: Spinoza en Huygens.
4 a Van Amsterdam naar Muiden is ongeveer vijftien kilometer.
 b Een beurtschip was een schip dat op vaste tijden langs vaste plaatsen voer, met goederen en mensen aan boord. Schippers hadden hun eigen, afgesproken dag of tijd waarop ze aan de beurt waren. Blijkbaar werd er soms toch een haven overgeslagen.
 c Eigen antwoord.

Slide 3 - Tekstslide

nk opdr 1 
5 De dood van Joris Barentsz betekent dat de kronoscoop werkt en dat Kroonsz werkelijk kan voorspellen wanneer iemand zal sterven.
6 Dit verhaal is fictie, want het gaat om een verzonnen verhaal. Non-fictie gaat over echte mensen en gebeurtenissen, en daar gaat dit verhaal niet over.
7 In dit verhaal herken je het deel ‘ontstaan van het probleem’. De ontdekking is het probleem, in het vervolg zal die ontdekking waarschijnlijk voor steeds meer moeilijkheden gaan zorgen.
8 Eigen werk. Heb je met ten minste twee argumenten uitgelegd waarom je dit verhaal op de gekozen plek op de realismelijn hebt gezet? Waarschijnlijk plaats je het verhaal ergens in het midden, omdat de personages, de gesprekken en de gevoelens heel echt overkomen, maar de kronoscoop, de levenslijnen en het voorspellen van iemands sterfdatum fantasie-elementen zijn, dingen die in werkelijkheid niet kunnen.

Slide 4 - Tekstslide

Beeldspraak

Figuurlijk taalgebruik (alles wat niet letterlijk bedoeld wordt)


De bomen fluisteren je naam.

Je kamer lijkt wel een zwijnenstal!

Hij liep naar school met lood in zijn schoenen.

Uitleg beeldspraak

Slide 5 - Tekstslide

Bedenk zelf een voorbeeld van beeldspraak.

Slide 6 - Open vraag

Slide 7 - Video

Beeldspraak - vergelijking

Je vergelijkt de werkelijkheid met een beeld.


- Vergelijking met als (zoals, alsof)

- Vergelijking zonder als


Er is een overeenkomst tussen twee zaken.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.

Je kamer lijkt wel een zwijnenstal!



Slide 8 - Tekstslide

Uitleg leeservaring

Jouw mening over een boek noem je een leeservaring.


- Emotioneel beargumenteren (= wat het verhaal met je doet)

Spannend, rustgevend, ontroerend, luchtig, schokkend, humoristisch


- Realistisch beargumenteren (= hoe realistisch vind je het verhaal)

Herkenbaar, levensecht, leerzaam, origineel, voorspelbaar

Uitleg leeservaring

Slide 9 - Tekstslide

Maken opdr 4,5 blz 68 en 69

Slide 10 - Tekstslide