5 Elektriciteit

Een stroomkring is .......
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Dat er stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -
1 / 59
volgende
Slide 1: Quizvraag
Natuurkunde / ScheikundeNatuurkundeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 59 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Een stroomkring is .......
A
Dat er stroom kan lopen van - naar +
B
Dat er stroom kan lopen van x naar y
C
Dat er stroom kan lopen van y naar x
D
Dat er stroom kan lopen van + naar -

Slide 1 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een geleider?
A
rubber
B
hout
C
lood
D
wol

Slide 2 - Quizvraag

Welk van onderstaande stof is een isolator?
A
zilver
B
papier
C
goud
D
koolstof

Slide 3 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Met een ........... kun me een stroomkring op een nette manier onderbreken!
A
lampje
B
batterij
C
snoer
D
schakelaar

Slide 4 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Een ......... is een bron die elektrische energie levert!!!
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter

Slide 5 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
In een batterij wordt ......... energie omgezet in elektrische energie!
A
chemische
B
bewegings
C
elektroden
D
elektrolyt

Slide 6 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
In een dynamo wordt .......... energie omgezet in elektrische energie!
A
chemische
B
bewegings
C
elektrische

Slide 7 - Quizvraag

Spanning wordt gemeten met een ............
A
amperemeter
B
voltmeter
C
stroommeter

Slide 8 - Quizvraag

De spanning van het lichtnet is .......
A
U= 12 V
B
U= 230 V
C
U= 9 V
D
U = 1,5 V

Slide 9 - Quizvraag

De spanning van een penlite batterij is ......
A
U= 230 V
B
U= 1,5 V
C
U=9 V
D
U=12 V

Slide 10 - Quizvraag

Om schakelingen te verduidelijken worden er overzichtelijke tekeningen gemaakt. Hoe noem je zo'n overzichtelijke tekening?
A
serieschema
B
parallelschema
C
schakelschema

Slide 11 - Quizvraag

Een serieschakeling is een .....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 12 - Quizvraag

Een parallelschakeling is een ....
A
schakeling met vertakkingen
B
schakeling zonder vertakkingen

Slide 13 - Quizvraag

Het symbool voor spanning is ......
A
I
B
U
C
P
D
t

Slide 14 - Quizvraag

Het symbool voor stroomsterkte is .....
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 15 - Quizvraag

De eenheid van stroomsterkte is ......
A
h
B
V
C
A
D
W

Slide 16 - Quizvraag

De eenheid van spanning is .....
A
h
B
W
C
A
D
V

Slide 17 - Quizvraag


Serie of parallel?
A
Dit is een serieschakeling
B
Dit is een parallelschakeling
C
Dit is een gemengde schakeling

Slide 18 - Quizvraag

Serie of Parallel?
A
Serie
B
Parallel

Slide 19 - Quizvraag


Serie of parallel?
A
Dit is een serieschakeling
B
Dit is een parallelschakeling

Slide 20 - Quizvraag

Is dit een serie- of
parallelschakeling?
A
serie
B
parallel

Slide 21 - Quizvraag

Is dit een serie- of parallelschakeling?
A
serie
B
parallel

Slide 22 - Quizvraag

Bij een serie schakeling.....
A
Werkt de schakeling nog als er 1 lamp stuk is
B
Werkt de schakeling niet als er 1 lamp stuk is

Slide 23 - Quizvraag

In een serie schakeling:
A
Tel je de weerstanden van verschillende componenten op
B
Tel je de stroom
C
Tel je niets op
D
Tel je de spanning die wordt verbruikt op

Slide 24 - Quizvraag

Is dit een serie- of parallelschakeling?
A
Serie
B
Parallel

Slide 25 - Quizvraag

Hoe stromen de elektronen door de stroomdraad
A
van de min-pool naar de plus-pool
B
van de plus-pool naar min-pool
C
van links naar rechts
D
van rechts naar links

Slide 26 - Quizvraag

In welk materiaal kunnen elektronen stromen?
A
kunststof
B
metalen
C
hout
D
grafiet

Slide 27 - Quizvraag

Elektronen stromen van:
A
Plus naar min
B
Min naar plus
C
Geen idee

Slide 28 - Quizvraag

De lampen op je fiets branden door een dynamo.

Welke opmerking over de dynamo is juist?
A
Als je harder fietst, gaan de lampen feller branden.
B
Een dynamo moet je na enige tijd vervangen, want de dynamo is dan leeg.
C
Een dynamo werkt pas als je aan het fietsen bent.
D
Een dynamo werkt ook als je stil staat.

Slide 29 - Quizvraag

In een dynamo zit een
A
spoel en een magneet
B
spoel
C
magneet
D
koperdraadje

Slide 30 - Quizvraag

Wat zit er in een dynamo
A
spoel
B
spoel en magneet
C
spoel, magneet en een koperdraad
D
magneet

Slide 31 - Quizvraag

Wat zit er in een dynamo
A
spoel
B
spoel en magneet
C
spoel, magneet en een koperdraad
D
magneet

Slide 32 - Quizvraag

In een elektriciteitscentrale bevindt zich ook een (grote) dynamo.
Wat is de naam voor deze dynamo ?

A
Turbine
B
Generator
C
Transformator

Slide 33 - Quizvraag

Een spanningsbron levert energie
A
waar
B
niet waar

Slide 34 - Quizvraag

Wat is spanning?
A
De energie die het apparaat nodig heeft.
B
De energie die een spanningsbron kan geven.
C
De energie die het apparaat nodig heeft.
D
De energie die de elektronen met zich meedragen.

Slide 35 - Quizvraag

Hoe noem je een strof die makkelijk stroom door laat?
A
Isolator
B
Spanningsbron
C
Geleider
D
Elektrische energie

Slide 36 - Quizvraag

Welke stelling is JUIST?

(1) Elektrische Energie kan men NIET opslaan
(2) Een spanningsbron kom je altijd tegen in een Stroomkring
A
(1) en (2) zijn juist
B
(1) is juist
C
(2) is juist
D
(1) en (2) zijn NIET juist

Slide 37 - Quizvraag

Spanningsbron (V) geeft de hoeveelheid energie aan die een elektrisch apparaat nodig heeft.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 38 - Quizvraag

Je verbindt een lampje en een batterij met één snoer.
Gaat het lampje branden?
A
Ja, want er gaat energie van de batterij naar het lampje
B
Ja, want je maakt gebruik van een spanningsbron
C
nee, want de stroomkring is niet gesloten
D
Nee, want je hebt geen schakelaar

Slide 39 - Quizvraag

Hoe kleiner de spanning, hoe meer energie de spanningsbron kan leveren
A
juist
B
onjuist

Slide 40 - Quizvraag

Je ziet hier een foto van een batterij. In welke richting stromen de elektronen?
A
Van + naar -
B
Van - naar +

Slide 41 - Quizvraag

Lading ontstaat door het overspringen van:
A
Neutronen
B
Protonen
C
Elektronen
D
Atomen

Slide 42 - Quizvraag

Welke grootheid hoort bij Volt?
(= wat meet je in Volt?)
A
De elektriciteit
B
De bliksem
C
De spanning
D
De stroom

Slide 43 - Quizvraag

Waardoor kan statische elektriciteit ontstaan?
A
Magnetisme
B
Schudden
C
Wrijving

Slide 44 - Quizvraag

Wat zorgt ervoor dat het haar van dit meisje recht overeind staat?
A
Suspensie
B
Elektrisch vermogen
C
Statische elektriciteit
D
Magnetisme

Slide 45 - Quizvraag

Sommijge stoffen geleiden elektriciteit sleacht. Het zijn isolatoren. Welke stof is een isolator?
A
ap8k9j9um
B
glas
C
koolstof
D
rubber

Slide 46 - Quizvraag

Sommige stoffen geleiden elektriciteit slecht. Welke stof is een isolator?
A
aluminium
B
glas
C
koolstof
D
zout water

Slide 47 - Quizvraag

Wat is de lading van een elektron?
A
neutraal
B
positief
C
negatief

Slide 48 - Quizvraag

Kerncentrale
Turbine
Generator
Elektriciteit

Slide 49 - Sleepvraag

Elektriciteit
§3 Schakelingen
Soorten schakelingen
Serieschakeling
Parallelschakeling

Slide 50 - Sleepvraag

Hoe warmer de draad wordt,
hoe ...... die wordt.
A
langer
B
`korter

Slide 51 - Quizvraag

Bij het aansluiten van een hanglamp wordt nog een derde draad gebruikt.
Hoe heet deze draad?
A
aarde draad
B
schakeldraad
C
spanningsdraad
D
weerstandsdraad

Slide 52 - Quizvraag

Naar een stopcontact lopen altijd twee draden.
Deze draden zijn:
A
fase en nul
B
nul en aarde
C
schakeldraad en fase
D
schakeldraad en nuldraad

Slide 53 - Quizvraag

Welke draad is de bruine draad?
A
Fasedraad
B
nuldraad
C
schakeldraad

Slide 54 - Quizvraag

Een draad is geelgroen. Hoe noem je deze draad?
A
fasedraad
B
nuldraad
C
aardedraad
D
schakeldraad

Slide 55 - Quizvraag

Een draad is bruin. Hoe noem je deze draad?
A
fasedraad
B
nuldraad
C
aardedraad
D
schakeldraad

Slide 56 - Quizvraag

Langere draden hebben een kleinere weerstand dan kortere draden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 57 - Quizvraag

Hoe dikker een draad hoe kleiner de weerstand van de draad
A
Juist
B
Onjuist

Slide 58 - Quizvraag

Hoe dikker een draad hoe kleiner de weerstand van de draad
A
Juist
B
Onjuist

Slide 59 - Quizvraag