VWO1 Ch. 6 H + oefenen voor de repetitie 6/5/25

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Bienvenue dans la classe de Français!

Le programme d'aujourd'hui:

• On va répéter la grammaire
• On va faire des exercices

Le but de ce cours: Je bent klaar voor de repetitie!

Naar de les Frans neem je ALTIJD mee:

• Ton livre (je boek) (attention: boek B!)
• Ton cahier (je schrift) 
• Un stylo bleu et rouge (een blauwe/rode pen)
• Tes écouteurs (je oortjes) 

Les règles de classe:

• Jas, eten & gamen: Buiten de les!! 
• We zorgen goed voor het lokaal en de spullen die erin staan.
• We praten vriendelijk met/tegen elkaar.
• We luisteren naar elkaar en wanneer ik jullie aandacht wil, zijn jullie stil.
• Wanneer je iets wilt vragen/zeggen -> vinger omhoog. 
• Let op het stoplicht!! ->

Les devoirs

Apprends bron H (page 81)

fais ex. 30c, d, 31a, b (pages 74-75)

On va contrôler les exercices

Aller = gaan

Le verbe 'aller' 

Ik ga =

jij gaat =

Hij/zij gaat =

Wij gaan =

Wij gaan =

Jullie gaan =

Zij gaan =

H: Grammaire

vertaal:

il (gaat eten)

Ils (gaan spelen)

 Je (ga kijken)

Nous (gaan luisteren)

Exercer pour la répétition

écris une invitation à ta copine:

-Vertel waar jullie zaterdag heen gaan.

-Vertel met wie jullie erheen gaan.

-Vertel wat jullie gaan doen.

-Vertel hoe laat jullie gaan.

-Stel aan het einde van de uitnodiging een vraag.

Traduis: Elle va manger des frites

1. Zij houdt niet van frites
2. hij gaat frites eten
3. Ze gaat frites eten
4. zij gaan frites eten

Traduis: Ik ga luisteren

1. Je vas écouter
2. J'écoute
3. Je vais écouter
4. Je suis écouter

Traduis: wij gaan spelen

1. On allons joué
2. On va jouer
3. Nous allons joué
4. Vous allez jouer

Traduis: Anne & Max gaan naar school

1. Anne et Max va à l'école
2. Anne et Max ont à l'école.
3. Anne et Max sont à l'école
4. Anne et Max vont à l'école

Traduis: Ik ga een film kijken

1. Je vais un film regarder
2. Je vas écouter un film
3. Je vais regarder un film
4. Je vont un film regarder

Traduis: Fred va visiter son copain

1. Fred gaat spelen met zijn vriend
2. Fred gaat zijn vriend bezoeken.
3. Fred is naar zijn vriend
4. Fred zoekt zijn vriend

Maak van deze zin een correcte vraagzin:
Tu as une grande maison.

1. une grande maison tu as?
2. Tu as une grande maison?
3. As tu une grande maison?
4. Alle antwoorden zijn goed.

Zet deze woorden in de juiste volgorde om een vraag te maken:
Est - ton - elle - frère?

1. ton frère elle est?
2. est elle ton frère?
3. Elle est ton frère?
4. Ton elle frère est?

Welk vraagwoord is correct:
........ de croissant tu manges?
Je mange quatre croissants.

1. où
2. pourquoi
3. quand
4. combien

Welk vraagwoord is correct:
Tu vas à Paris ........ ?
Je vais à Paris aujourd'hui.

1. où
2. pourquoi
3. quand
4. combien

Welk vraagwoord is correct:
........ il visite Paris?
Parce qu'il aime Paris!

1. qu'est-ce que
2. pourquoi
3. quand
4. combien

Welk vraagwoord is correct:
........ on va faire après?
On va jouer à la console!

1. Qu'est-ce que
2. pourquoi
3. quand
4. combien

Fin du cours

Le but de ce cours... 

À la prochaine fois!!

le dos

la gorge

le ventre

la jambe

la main

le pied

la tête

le bras

accro

mauvais(e)

de rug

de keel

de voet

de hand

het been

het hoofd

de buik

de arm

verslaafd

slecht