02/06 een uitnodiging schrijven

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Chapitre 7

Programme

• Actualités
• Leerstof repetitie

• Ken je de vocabulaire? 
• Exercice 33a page 117
• Een uitnodiging leren schrijven

Eerder klaar? Oefen met slim stampen H7

een uitnodiging schrijven

• aanhef
• afsluiting
• gebruik van de présent en futur proche

Leerstof repetitie di 17/6

• Vocabulaire chapitre 7 ABEF f-n en n-f p.118 -119

• Phrases-clés CG (chapitre 7) p.120

• Een vraag stellen zonder vraagwoord (chapitre 5): 3 manieren p.36

• + aantekeningen + A4.

• Een vraag stellen met vraagwoord (chapitre 5): 7 vraagwoorden p.37 + vraagwoord quel p.62 (chapitre 6)

• 7 onregelmatige werkwoorden in de présent: être, avoir, aller, faire, prendre, pouvoir et vouloir (p.163/164) f-n en n-f.

• Schrijfopdracht : een uitnodiging schrijven - zie aantekeningen + exercice 35a p. 78/79

Tu organises un pique-nique

Schrijf een uitnodiging (met min. 50 woorden) met aanhef en afsluiting.

- Gebruik min. 1x het ww  vouloir en 1x het werkwoord pouvoir.

- Schrijf dat je een pique-nique wilt organiseren. Nodig je vrienden uit.

- Schrijf waar, op welke dag en hoe laat je het organiseert.

- schrijf op wat ze kunnen meenemen.

- Schrijf op wat jullie gaan doen.

- Schrijf op wat de dressingcode is.

- Vraag of hij/zij kan komen.

hulpmiddel: je boek/ geen laptop

schrijf het antwoord

• zeg dat je helaas niet kan komen.
• zeg waarom je niet kan komen.
• wens een fijne feest. 

• zeg dat je blij bent en wel kan komen
• vertel wat je meeneemt
• tot dan..

A

Kom je eten bij mij vanavond? 

Eet je vlees? 

Hou je van pasta? 

En daarna, gaan we naar een film kijken? 

B

Nee, ik kan niet, ik kom liever a.s. zaterdag

Nee ik ben vegetarisch

Ja ik ben dol op pasta

Ok, ik ga dan chips meenemen.

Salut les copains!

J'organise un pique-nique dans le parc près de chez moi samedi prochain à midi.

Vous pouvez apporter des quiches, des chips, des salades.  Il va faire chaud, vous n'oubliez pas les boissons. Moi je m'occupe du ballon!

On doit porter des vêtements sportifs. On va faire un match de volley ensemble et on va bien rigoler.

Ça te dit? Tu peux venir?

A plus!

a2C

Pouvoir = kunnen

je peux

tu peux

il/elle/on peut

nous pouvons

vous pouvez

ils/elles peuvent

Vouloir = willen

je veux

tu veux

il/elle/on veut

nous voulons

vous voulez

ils/elles veulent

le verbe prendre = nemen

Présent:

• je prends (ik neem)
• tu prends
• il/elle/ on prend
• nous prenons
• vous prenez 
• ils/elles prennent

comprendre: begrijpen

apprendre: leren

Passé composé:

• j'ai pris (ik heb genomen)
• tu as pris
• il/elle/on a pris
• nous avons pris
• vous avez pris
• ils /elles ont pris

J'ai pris mon petit-déjeuner à 7h00

J'ai compris la leçon et j'apprends le vocabulaire.

Bron F page 108-111

Fais les exercices 23, 24ab. 25abc, 26a

Exercice 24b: schrijf 5 stellingen die je in de tekst vindt

                              laat aan je klasgenoot naast je raden wie het zegt.

Let op bij exercice 25c

1. woordjes vertalen

2. wat voor woord is het?  (ww, bijv. nw.)

3. in de zin plaatsen en proberen de zin te vertalen.